Volkskunde - (vertaling der Engelsche benaming folklore) is een jonge wetenschap ter bestudeering van het volksleven, zooals zich dat openbaart in zeden en gebruiken, en van de materiëele en geestelijke voortbrengselen van den volksgeest. Haar terrein vindt zij bij die klassen en groepen, waar de invloed van het verleden, de overlevering, nog sterk is, waar de algemeene, internationale levenswijze, de mode, en haar stroomingen minder heerschen. Dus met name op het platteland. In tegenstelling tot de Volkenkunde richt zij zich bij voorkeur tot volken van Europeesche beschaving.
De studie der vergelijkende taalwetenschap, der oudere letterkundige voortbrengselen van Germaansche volken vooral, der mondeling overgeleverde verhalen, liederen en zegswijzen, door Jac. Grimm en zijn volgelingen met zooveel gevolg ter hand genomen, riep de studie der Volkskunde in het leven. Onontbeerlijken steun had zij in de tot een wetenschap zich ontwikkelende Volkenkunde; ethnologen als Lubbock en vooral Tylor toonden aan, dat vele oude gebruiken bij Europeesche volken, veel z.g. bijgeloof niets anders is dan overleefsel uit primitieve tijden van hetgeen eenmaal voor den primitieven geest levend was. Inderdaad leveren gebruiken en plechtigheden het oudste, het meest „echte” materiaal aan den onderzoeker. Buitengewone voorzichtigheid ten aanzien van conclusiën over oorsprong en ouderdom van zaken is nl. bij de studie van volkskunde een eerste eisch; altijd moet gerekend worden met den invloed van verkeer tusschen volken, van de meer ontwikkelde groepen op andere, van de grootere centra van bevolking op de kleinere en op het land, van onderwijs, kerk enz.; in vroegere eeuwen hebben al deze evenzeer gegolden. Maar in overgeërfde, niet meer begrepen gebruiken is vaak veel van hoogen ouderdom bewaard, omdat het hier aankomt op het in acht nemen van bepaalde vormen en bewoordingen. Zeer veel moeilijker is het natuurlijk van gewoonlijk eerst vrij laat opgeteekende sprookjes, verhalen en liederen, ouderdom, oorsprong, enz. pogen aan te wijzen; hier heeft men te rekenen met persoonlijke vinding, zoo goed als met onwillekeurige veranderingen gedurende de mondelinge overlevering. Wat het materieele deel der v. betreft, draagt de boerenwoning, nl. de vroegere, in ’t algemeen een zeer behoudend karakter.
Een type bleef gehandhaafd vaak, als er nieuwe heerschers kwamen; het oude Engelsche boerenhuis is niet het Oud-Saksische of Oud-Friesche, maar dat der verdrongen inheemsche bevolking. Zie het art. BOERENHUIS, dl. II, het werk van prof. Gallée, Het Boerenhuis in Nederland (Utr. 1908), en het vergelijkende boekje van R. Meringer, Das deutsche Haus und sein Hausrat (Leipz. 1909). Ook de gedaanten der dorpen zijn kenmerkend voor de afkomst der bewoners in nog hoogere mate dan de huizen, daar in dit geval kolonisten bijna steeds hunnen vorm van vestiging overbrachten. Vgl. b.v. R. Mielke, Das deutsche Dorf, Leipz. 1907. Minder oorspronkelijk dan veelal wordt verondersteld zijn landelijke kleederdrachten; toch werden ook de eigenaardigheden van stam of streek behouden; de ontwikkeling der dracht onderging wel den invloed der mode, minder naar gelang men met meer afgelegen streken heeft te doen.
Oude Nederlandsche koloniën in Duitschland en Denemarken (Vierlande, Amager) zijn nog door haar dracht kenbaar. Zoo ook de andere voortbrengselen der volkskunst in huisraad en gebruiksvoorwerpen van aardewerk, hout en metaal, in weefsels en borduursels. Hier bevorderde een wetgeving in vorige eeuwen, die de fabrieksnijverheid tot de steden beperkte, op het land een huisvlijt voor eigen gebruik of kleinen kring, die de oude voorbeelden trouw bleef, al heeft natuurlijk elk werk ook eenig persoonlijk karakter. Den bloeitijd der „boerenkunst” in West-Europa vormen dan ook de 17de en 18de eeuw, tot in de eerste helft der 19de voortgezet. Daarna wordt zij meer en meer verdrongen door de vrij geworden industrie, gesteund door het moderne verkeer. Anders in een groot deel van Scandinavië, in Oost-en Zuid-Oost-Europa; in die langer afgesloten landstreken is het eigenaardige der verschillende volken en volkstammen in leven en bedrijf over ’t algemeen bewaard. Talrijke verzamelingen zijn aangelegd, van hetgeen de volkskunst heeft opgeleverd; voortreffelijk zijn de Sammlung für deutsche Volkskunde te Berlijn en de Zwitsersche te Bazel. In ons land is een tentoonstelling van kleederdrachten in 1898 gehouden, door den heer van Eeghen gekocht en aan ’t Nederl.
Museum voor Gesch. en Kunst (Rijksmuseum) geschonken. De Zweedsche ethnoloog A. Hazelins vatte het plan op om geheele oude woningen, molens, enz. met toebehooren te bewaren op een bepaalde plaats, gerangschikt als historisch museum in de openlucht. Het eerste kwam op Skansen bij Stockholm in 1892 tot stand en vond elders navolging. De vereeniging Nederlandsch Openluchtmuseum slaagde er in op den Waterberg in de gemeente Arnhem in 1918 een te openen, dat nog voortdurend aanvulling krijgt. Talrijke vereenigingen dienen in verschillende landen de beoefening der Volkskunde. Van haar organen zijn bekend: Folklore Journal (Londen 1878); sedert 1890 Folklore getiteld; de Zeitschrift des Vereins für Volkskunde (Berl. sedert 1891); het Schweizerische Archiv für Volkskunde (Bazel); de Revue des traditions populaires (Parijs); het Journal of the American Folklore Society; de Dania, vroeger Danske Studier (Kopenhagen). Sedert 1888 verschijnt te Gent onder red. van A. de Cock het tijdschrift Volkskunde, dat grootendeels Zuid-Nederlandsch materiaal bevat. De vereeniging tot onderzoek van Taal en Volksleven, in ’t Oosten van Nederland in 1901, vooral door toedoen van prof.
Gallée, opgericht, geeft Driemaandelijksche Bladen uit. Grooten invloed hebben de uitkomsten van de studie der v. gehad op de Godsdienstwetenschap, de klassieke en nieuwere philologie, de rechtswetenschap. De litteratuur is zeer uitgebreid vooral de Engelsche en Duitsche. Als algemeene werken moeten genoemd worden Mannhardt’s Waldund Feldkulte, 2 dln. Berl. 1875-77; A. Dieterich, Mutter Erde, 2de dr. Leipz., 1912 en Kleine Schriften, ald. 1911; E. Samter, Geburt, Hochzeit und Tod, Leipz. 1911 (de 3 laatstgenoemde vooral in verband met de studie der Oudheid); Andr.
Lang, Custom and Myth, Lond. 1885, 3e dr. 1893; voorts G. L. Gomme, Handbook of Folklore, ald. 1887; R. Mielke, Volkskunst, Magdeburg, 1896; R. Forrer, Von alter und ältester Bauernkunst, Esslingen, 1906. Voor de Nederl. Volkskunde zijn te noemen: Gallée, Mœurs et Coutumes (in het handboek Les Pays-Bas), Leiden, 1898; G. A. Wumkes, Volksgeloof (Uit onzen bloeitijd, I, 9), Baarn, 1909; H. W. Heuvel, Volksgeloof en Volksleven (Zutfen 1909) en enkele monografieën over bepaalde onderdeelen als mej. van de Graft, Palmpaasch, Dordr., 1910; L. Knappert, Van sterven en begraven (Baarn 1909); dez., Verloving en Huwelijk in vroeger tijd (Amst. 1914); Molkenboer, Nederl. Klederdrachten, Amst., 1919; A. de Cock, Studiën en Essays over oude Volksvertelsels, Gent en Deventer, 1920. Veel belangrijks uit vroeger tijd geeft Le Francq van Berkhey, Natuurlijke Historie van Holland. Voor het belang van v. voor de godsdienstwetenschap is o. a. te raadplegen L. Knappert, Het verband tusschen Folklore en Godsdienstgeschiedenis, getoetst aan de Holda-mythen (Amst. 1887); E. S. Hartland, Ritual and Relief (London 1914).