Veto - (Lat. = ik verbied), heet bij de oude Romeinen het onvoorwaardelijk recht van een hooger magistraat om een besluit van een lager magistraat buiten werking te stellen: de volkstribuun bezat het recht van v. tegen alle magistraten, behalve den dictator. Onder het recht van v. verstaat men thans het recht om de inwerkingtreding van een wet te verhinderen. In het bijzonder wordt de uitdrukking gebruikt voor het recht des konings om de door de StatenGeneraal aangenomen wetsontwerpen al of niet goed te keuren (art. 71 Grw.; zie ook artt. 121 en 122).
Onthouding der goedkeuring komt zelden voor. Ten aanzien van eigen voorstellen is zij ook niet noodig, daar de koning de bevoegdheid heeft door hem gedane voorstellen weder in te trekken, zoolang de Eerste Kamer nog niet heeft beslist (art. 116 Grw., ingevoegd in 1887, ten einde twijfel omtrent het bestaan dezer bevoegdheid weg te nemen). Voorbeelden van onthouding der goedkeuring: wetsontwerp tot wijziging concessie spoorweg Samarang— Vorstenlanden (1871), wetsontwerp tot onteigening ten behoeve van den aanleg van een weg te Amsterdam (1872).