Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Venster (woningbouw)

betekenis & definitie

Venster (woningbouw) - Naburen mogen, zonder toestemming van elkander, in een gemeenen scheidsmuur geen venster of andere opening maken, op welke wijze ook. Dit is echter wel geoorloofd in het gedeelte van den muur, dat men op eigen kosten optrekt, mits het dadelijk bij de optrekking geschiedt en met inachtneming van artt. 693 en 694 B. W. (art. 692 B. W.). In een muur, die niet gemeen is en waartegen het erf van een ander onmiddellijk aanligt, mag de eigenaar alleen lichten of vensters maken van dichte ijzeren traliën voorzien en met vaststaande ramen. De traliën mogen onderling ten hoogste 10 c.M. tusschenruimte hebben (art. 693 B. W.). Deze vensters of openingen mogen bovendien niet lager gemaakt worden dan 2.5 M. boven den vloer of grond der kamer, welke men verlichten wil, indien deze met de straat gelijkvloers is, en niet lager dan 2 M. boven den vloer voor hoogere verdiepingen (art. 694 B. W.). Men mag over het afgesloten of onafgesloten erf van zijn naburen geen rechtstreeksche uitzichten hebben, noch vensters, waardoor men op eens anders erf ziet, noch balcons of andere dergelijke vooruitspringende werken, tenzij er een afstand van 2 M. worde gelaten tusschen den muur, waarin men gen. werken maakt en het erf (art. 695 B. W.). Ter zijde of in de schuinte mag men op het erf van zijn nabuur geen uitzichten hebben dan op een afstand van tenminste 0.6 M. (art. 696 B. W.). De afstand, waarvan in de twee voorgaande artt. gesproken wordt, wordt gerekend van den buitenkant van den muur, in welken de opening gemaakt wordt, en indien er balcons of soortgelijke uitstekende werken zijn, van den buitensten rand daarvan tot aan de scheidslinie der beide erven (art. 697 B. W.). Dit alles geldt niet alleen voor muren, maar ook voor afsluitingen van hout, dienende tot scheiding tusschen gebouwen, open plaatsen en tuinen (art. 698 B. W.). Zie UITZICHT en ERFDIENSTBAARHEID.

< >