Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Veiligheidswet

betekenis & definitie

Veiligheidswet - wet van 20 Juli 1895, Stb. 137, houdende bepalingen tot beveiliging bij het verblijven in fabrieken en werkplaatsen, waarvan de gewijzigde tekst opnieuw is bekend gemaakt bij K. B. van 2 Juli 1915, Stb. 304, nadien gew. 4 Dec. 1920, Stb. 861. De wet verstaat onder fabrieken en werkplaatsen:

1e alle zoowel open als besloten ruimten, waar in of voor eenig bedrijf pleegt gewerkt te worden aan het vervaardigen, veranderen, herstellen, versieren, afwerken of op andere wijze tot verkoop of gebruik geschikt maken van voorwerpen of stoffen, of waar in of voor eenig bedrijf voorwerpen of stoffen een daartoe strekkende bewerking plegen te ondergaan ; een en ander voor zoover aldaar een krachtwerktuig of een oven wordt gebezigd of vijf of meer personen plegen te verblijven ;
2e besloten ruimten, waar in of voor eenig bedrijf vlas pleegt te worden gebraakt of gezwingeld;
3e electrische centraalstations en el. onderstations, voor zoover aldaar in of voor eenig bedrijf electrische energie wordt opgewekt, getransformeerd of bewaard ; 4e bemalingsinrichtingen (art. 1).

Ter uitvoering der wet strekt een K. B. van 26 Aug. 1916, Stb. 418 (Veiligheidsbesluit 1916), gew. 16 Aug. 1920, Stb. 709. — Op naleving van de voorschriften van wet en besluit wordt toegezien door de Arbeidsinspectie. — Bepalingen tot beveiliging bij het uitvoeren van bouwwerken onder grooteren dan atmosferischen luchtdruk zijn gegeven bij de Caissonwet van 22 Mei 1905, Stb. 143, gew. 1 Juli 1909, Stb. 248. — Zie voor beveiliging van menschenlevens op zee SCHEEPSRAMP.

< >