Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Uurwerk (tijd)

betekenis & definitie

Uurwerk (tijd) - werktuig tot het aanwijzen van den tijd (sterretijd, zonnetijd, „wettelijken” tijd) en/of het meten van tijd (tijdsverloop). Het aanwijzen van den tijd geschiedt in den regel door middel van wijzers (bij oude torenklokken: één wijzer) en een wijzerplaat, ook wel van verspringende cijfers; bovendien door het slaan op heele, halve uren, kwartieren en het spelen. Bij torenuurwerken zijn hiertoe dan één of meer klokken aangebracht met hamers en/of klepels, waarvan de bewegingsinrichting door het uurwerk in- en uitgeschakeld wordt; bij kleinere uurwerken zijn bellen, spiralen of staven de geluidgevers. Het aanwijzen van tijdstippen geschiedt langs indirekten weg en blijvend, wanneer het uurwerk deel uitmaakt van een registreertoestel; b.v. in een contrôle-uurwerk (gebruikt door nachtwakers bij het maken van voorgeschreven ronden) wordt door het werk een strook papier gelijkmatig voortbewogen; daarop worden door middel van contrôlesleuteltjes teekens gestempeld of geprikt.

De afstand op de papierstrook tusschen beginstreep en een teeken en tusschen de teekens onderling, is een maat van den verstreken tijd; de teekens geven m. a. w. de tijdstippen aan van het insteken der contrôlesleuteltjes. Analoog aan het slaan geschiedt bij wekkers het aanwijzen van één (instelbaar) tijdstip door het „afloopen”; het uurwerk schakelt het belwerktuig in en later uit. Straatlantaarns kunnen op overeenkomstige wijze worden aangestoken en gedoofd door middel van een uurwerk, dat gaskraan of electrischen afsluiter doet bewegen. In electrische centrale klokinrichtingen wordt in ’t algemeen iedere minuut aangewezen op een willekeurig aantal verspreid aangebrachte wijzerplaten met wijzerwerk, doordat het centrale uurwerk (de moederklok) iedere minuut een stroom sluit in het bijbehoorend geleidernet, welke stroom de wijzerwerken in beweging brengt, die de minuutwijzers één minuut doen verspringen. Astronomische uurwerken en chronometers, welker doel is, den tijd zoo nauwkeurig mogelijk te meten, wijzen inzooverre indirect aan, dat ze niet „gelijk gezet” worden. Nu en dan wordt nagegaan, hoeveel zij voor of achter zijn, b.v. bij Greenwichtijd; dit verschil wordt bij het aflezen in aanmerking genomen. Genoemd verschil verandert bovendien in afhankelijkheid van temperatuur en luchtdruk; de wetten van deze afhankelijkheid moeten voor iederen chronometer worden bepaald; de veranderingen moeten klein zijn. Uitsluitend tijdmeters zijn de secondentellers (stopwatches); het wijzerwerk wordt door het indrukken van een knop in den nulstand gebracht, door een volgend indrukken — aan het begin van het te meten tijdsverloop — op het loopwerk geschakeld; door weder indrukken — aan het eind van dat tijdsverloop — geremd (met het loopwerk) òf: uitgeschakeld en vastgezet.

Het regelende onderdeel van een uurwerk is meestal een slinger; het kan zijn een vlakke slinger, een kegelslinger (werkende door de zwaartekracht), een torsieslinger (werkende door de veerkracht van den telkenmale getordeerden of wel gewrongen ophangdraad van het slingerlichaam) of een onrust, d. i. een wiel, werkende door de veerkracht van een telkenmale meer en minder gebogen spiraalveer. Wegens de onafhankelijkheid der beweging van een onrust van den stand van het uurwerk, is deze de aangewezen regelaar voor zakuurwerken, e. d. Om ook bij verschil in temperatuur den slingerduur gelijk te doen blijven, worden compensatieslingers gebruikt. Bij een vlakken slinger kan dit verkregen worden door de ophangstaaf van vernist hout te maken, het slingergewicht van metaal en dit aan den onderkant met de ophangstaaf te verbinden. Het hout zet bij temperatuurverhooging weinig uit (de slinger wordt een weinig langer), het metalen slingerlichaam zet specifiek meer uit, waardoor het zwaartepunt weer hooger komt; bij juiste verhoudingen blijft de slingerlengte gelijk. Hetzelfde kan men nauwkeuriger bereiken met een metalen buisvormige ophangstaaf met kwikvulling of met een roosterslinger, waarbij de ophangstaaf bestaat uit metalen staven met ongelijken uitzettingscoëfficient. Bij compensatieonrusten is het ringvormige gedeelte onderbroken en bestaat uit metalen met ongelijken uitzettingscoëfficient zoodanig aangebracht, dat bij uitzetten van de spaken de ring gedeeltelijk naar binnen gebogen wordt; het traagheidsmoment blijft daarbij onveranderd. Slingers en onrusten kunnen voorts bestaan uit een legeering van 36% nikkel en 64% ijzer, waarvan de uitzettingscoëfficient nagenoeg nul is. Ten einde lucht- en verderen wrijvingsweerstand te overwinnen, heeft een uurwerk een krachtbron noodig.

Dit kan zijn een gewicht aan koord of ketting, een drijfveer of een electromagneet met stroombron. Het opwinden van de drijfveer of het ophalen van het gewicht kan geschieden uit de hand of mechanisch, dit laatste b.v. met een electromotor, welke door het uurwerk zelf op geregelde tijden wordt ingeschakeld. Bij de eigenlijke electrische uurwerken wordt de slinger met tusschenpoozen aangetrokken of afgestooten door één of twee electromagneten, die een korten tijd bekrachtigd worden door een electrischen stroom, waartoe de slinger zelf op de juiste oogenblikken het contact sluit en verbreekt. De drijfkracht van veer of gewicht wordt op slinger of onrust overgebracht door middel van een palrad of remwerk (échappement). Hierbij wordt een rad met bijzonder gevormde tanden (palrad) aangedreven, doch geremd of tegengehouden beurtelings door één van twee met den slinger verbonden pallen. Bij het afglijden van een tand langs een pal wordt de pal weggeduwd en krijgt daardoor ook de slinger arbeidsvermogen toegevoerd.

De overbrenging der beweging van het veer-uiteinde of van de rol, waar ketting of koord over loopt naar het palrad, geschiedt door eenige asjes met ieder een groot en een klein tandwiel. De beweging van wijzers en of andere onderdeelen geschiedt op dergelijke wijze vanaf het palrad. De verschillende assen zijn aangebracht in een gestel. Bij fijnere uurwerken vormen in het gestel gevatte edelsteenen (robijn) de draaipunten voor een kleiner of grooter aantal asjes. Het geheel wordt in den regel omsloten door een kast ter bescherming van het werk tegen aanraking, stof en vocht; bij astronomische uurwerken door een glazen stolp om den luchtdruk constant te kunnen houden, onafhankelijk van den barometerstand.

< >