Torpedo - 1) zie SIDDERROG.
2) of watermijn, dient om vaartuigen te vernielen. Men onderscheidt: offensieve t. en wel: losdrijvende t., welke men eenvoudig met den stroom laat meedrijven; spartorpedo’s, die door een vaartuig tegen het vijandelijke schip worden gestooten; automobiele t., die beweegkracht in zich bevatten en locomobiele t. In den afgeloopen wereldoorlog is bovendien op onverwachtruime schaal gebruik gemaakt van strooimijnen, die al dan niet in de zee worden verankerd en door z.g. mijnleggers der Marine worden gelegd in zeeën en vaarwaters, die men den vijand wil ontzeggen. Van de automobiele t. is de vischt. de meest gebruikelijke en wel voornamelijk de Whitehead-t., uitgevonden door Robert Whitehead, in 1823 te Bolton in Engeland geboren. Den 11en Mei 1868 geschiedden met zeer gunstig gevolg zijn laatste proefnemingen; sedert is deze t. in tal van landen ingevoerd, in 1881 in Nederland (vischtorpedo). De t. wordt in verscheidene afdeelingen verdeeld. Vooraan bevindt zich de ladingkamer A (zie fig.), welke 90 tot 110 K.G. springstof bevat. Deze lading wordt tot ontploffing gebracht door het z.g. pistool, een werktuig, dat, bij het botsen tegen het te beschieten voorwerp, de springlading ontsteekt. Achter de ladingkamer (zie B), bevindt zich de luchtkamer met samengeperste lucht.
Deze lucht wordt overgebracht naar de machinekamer (D) en brengt aldaar de machines in werking, die de twee schroeven (F) laten draaien tot het voortstuwen der t. Tusschen luchtkamer en machinekamer bevindt zich de „geheime kamer” (O), met den diepteregelaar, die de t. op de gewenschte diepte (3-4 M.) houdt. Achter de machinekamer is de ballastkamer (E) gelegen, welke ballast bevat als tegenwicht van de springlading. In de ballastkamer bevindt zich ook de zinkinrichting om een geladen t., die haar doel gemist heeft, automatisch tot zinken te brengen, daar zij anders een groot gevaar voor de scheepvaart zou opleveren. Bij het inschieten en bij oefeningen wordt de zinkinrichting buiten werking gesteld, zoodat de t. blijft drijven en kan worden opgevischt. De staart (F) bevat de schroeven en de roeren. De t. wordt gelanceerd uit torpedokanonnen of torpedolanceerbuizen, die hierin van elkander onderscheiden zijn, dat laatstgenoemde vast in het schip zijn gebouwd. De lanceerbuizen kunnen dus geen richting onafhankelijk van het schip aannemen, maar moeten door het wenden van het schip zelf in den juisten stand worden gebracht. De torpedokanonnen kunnen binnen zekere grenzen onafhankelijk van de ligging van het schip worden gericht.
De lanceerinrichtingen worden tegenwoordig veelal onder de waterlijn in de schepen aangebracht, zoodat de t. onder water uit de lanceerbuizen wordt geschoten. Deze onderwaterlanceerinrichtingen worden onder het pantserdek aangebracht en hierdoor wordt tevens de veiligheid van het eigen schip bijzonder gebaat. Nadat de t. met betrekkelijk geringe kracht door middel van gecomprimeerde lucht of buskruit uit de lanceerinrichting is gedreven, zetten zich, zoodra de t. in het water komt, automatisch de schroeven in beweging, waardoor de torpedo op het doel afgaat. De ontwijkende lucht veroorzaakt aan de wateroppervlakte de z.g. bellenbaan, die het naderen van een t. kan verraden. Aanzienlijk is de snelheid, die de torpedo ontwikkelt, zoodra haar schroeven zich in beweging hebben gezet; moderne torpedo’s doorloopen zonder moeite de eerste duizend Meter met dertig-mijlsvaart. De grootste afstand, welke tusschen het doel en de lanceerinrichting mag bestaan, bedroeg vroeger ± 800 M., kan bij de nieuwere torpedo’s tot enkele K.M. worden opgevoerd. De automobiele torpedo, naar vorm, enz. ook vischtorpedo genoemd, is ongeveer 5 M. lang en in het midden 0,45 M. breed.
Verschillende middelen worden aangewend tegen de automobiele t., o. a. een soort net van staaldraad vervaardigd (Bullivantnet), dat buiten boord langs de zijden van ’t schip wordt neergelaten op een afstand van 5 a 6 M. van den romp van het schip, om zoo de torpedo op te vangen en te beletten tegen het schip aan te botsen. Om dit verdedigingsmiddel machteloos te maken, heeft men de t. van voren voorzien van scherpe messen, die, bij het in aanraking komen met het net, openspringen en een gat in het net maken, dat door de vaart der t. wordt vergroot, zoodat de t., door het net gaande, tegen het schip kan aanbotsen, enz. De strooimijnen hebben verschillende inrichting, doch komen in hoofdzaak overeen met de hierna te noemen schoktorpedo’s. De defensieve torpedo’s worden onderscheiden in a. schokt. of wakende mijnen, die op geringen afstand onder laag water drijvend worden verankerd, zoodat ook bij vloed het vijandelijke schip er tegen stoot; b. diep ondergedompelde torp. of slapende mijnen, die op den bodem van het water liggen (grondmijnen) of diep onder water drijvend zijn verankerd (afstandtorp.). Wakende mijnen hebben een schokinrichting, die de lading ontsteekt, wanneer het schip tegen de mijn stoot; bij electroschokt. wordt de lading ontstoken door een contactmaker. Slapende mijnen worden van den wal af ontstoken, als men waarneemt, dat het schip zich boven de versperring bevindt. Boven aan de torpedo ligt in een uitholling een zware ijzeren bal, die aan een ketting is verbonden; stoot een schip nu tegen de torpedo aan, dan zal door den schok de bal naar beneden vallen en door zijn gewicht den ketting naar beneden trekken, waardoor de afvuurlading, in een koker binnen de torpedo geborgen, tot ontsteking zal komen, die op haar beurt de lading nat schietkatoen tot ontploffing brengt.