Toeëigening (lat. occupatio) - Roerende zaken, welke aan niemand toebehooren (res nullius), worden het eigendom van wie zich deze het eerst toeëigent (art. 640 B. W.). Dit geldt niet van onroerende zaken. Gronderven en andere onr. zaken, die onbeheerd zijn en geen eigenaar hebben, behooren aan den Staat. Hetzelfde geldt van de zaken (ook roerende) van wie de eigenaar zonder erfgenaam overleden is of wiens erfenis is verlaten (art. 576 B. W.). Zie ONBEHEERDE NALATENSCHAP. Res nullius zijn zoowel de zaken, welke nog nimmer een eigenaar hebben gehad als die, waarvan de eigenaar zich ontdaan heeft (res derelictae, of res pro derelicto habitae).
Van de laatste zijn wel te onderscheiden verloren zaken of b.v. zaken, welke uit nood in zee worden geworpen ; bij deze blijft de eigendom bij den eigenaar (artt. 2014, 637, 638 B. W.). Tot de res nullius behooren het wild en de visschen. Het recht om zich deze toe te eigenen behoort echter bij uitsluiting aan den eigenaar van den grond, waarop zich het wild, of van het water, waarin zich de visschen bevinden ; behoudens de rechten door derden verkregen, waarvan zij tegenwoordig (d. i. bij de invoering van het B. W. in 1838) het genot hebben en onverminderd de wetten en verordeningen op dat stuk aanwezig (art. 641 B. W. ; zie verder JACHTRECHT en VISCHRECHT). Zie ook SCHAT, DIEFSTAL en COMMISSARIA (LEX).