Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Tirol

betekenis & definitie

Tirol - vroeger Kroonland van het keizerrijk Oostenrijk met den titel van Graafschap. Het was 26.683 K.M.2 groot en had in 1910 947.000 inw. Bij den vrede van St. Germain (1920) is liet Z.bij Italië, het N.-deel bij de Republiek Duitsch-Oostenrijk gekomen.

De nieuwe grens volgt de hoofdkam der Oetzthaler Alpen, der Brennerpas en der Zillenthaler Alpen. Tot het Oostenrijksche deel behooren dus het Boven-Lechdal, het Inndal van Finstermunz tot Kufstein met het Wippdal, tot het Italiaansche het Etschdal (Vintschgau en Trentino) met het dal der Eisack, het Boven-Brentadal (Val Sugana) en het W.-lijk deel van het Pusterthal. Geheel T. is Alpenland. Het bergland benoorden het Inndal en dat ten O. ervan (Kitzbühler-gebergte) behooren tot de Noordelijke Kalk-alpen: sterk gevouwen, woest gevormde, steile ketens, die zich in de Parseier Spitze tot 3038 M. verheffen. Tusschen het Inndal in ’t N. en de Vintschgau en het Pusterdal in ’t Z. ligt het sterk vergletsjerde kristallijne kerngebergte. Ten W. van de Brenner, de Oetzthaler en Stubaier Alpen (Wildspitze 3774 M.), ten O. daarvan de Zillenthaler Alpen. Er behoort ook toe het ten Z. van de Vintschgau gelegen 3905 M. hooge Ortler-massief. Om Botzen ligt een uitgestrekt porphyrgebied, waartoe o. a. de Sarnthaler Alpen behooren.

Ten O. hiervan verheffen zich de Z.-Tiroler Dolomieten, geweldige, fantastisch gevormde kalkbergen, die zich in den Marmolata tot 3300 M. verheffen. Ten gevolge van de prachtige alpennatuur wordt T. zeer druk door toeristen bezocht. In ’t N. is het klimaat tamelijk ruw; in de dalen van het Z. heeft men echter een bijna subtropisch klimaat en plantengroei. De bevolking is in ’t N. Duitsch, ook in het nu tot Italië behoorend gebied om Botzen. Die van Zuid-T. is Italiaansch. In enkele afgelegen dalen ten O. van Botzen wonen nog Ladijnen. In 1910 woonden er 525.000 Duitschers, 370.000 Italianen en ± 18.000 Ladijnen. Bijna allen zijn Roomsch-Katholiek.

Behalve in het Beneden-Inndal wordt in ’t N. weinig aan landbouw gedaan; in de dalen van ’t Z. verbouwt men ooft, ook zuidvruchten en vooral wijn. De veeteelt, in ’t N. het hoofdmiddel van bestaan, levert hier rundvee (Alpenwirtschaft) en varkens, in ’t Z. meer schapen en geiten, ook zijde. De wouden leveren hout. Jacht (op gemzen, herten en gevogelte) is nog altijd een middel van bestaan. Er worden koper, lood, zink, bruinkolen, ook een weinig goud en zilver gewonnen. De industrie is in Zuid-T. het belangrijkst (vooral zijde). Door den Brennerweg, waaraan zich de Arlbergspoorweg en die door ’t Pusterdal bij aansluiten, is T. van oudsher een belangrijk doorgangsland voor het verkeer geweest. Hoofdplaats, thans alleen van NoordT., is Innsbruck.

Geschiedenis. Met uitzondering van de dalen van Inn en Etsch en van verschillende zijdalen, was T. reeds bevolkt in het neolithische tijdperk. In het Zuidelijk deel zaten Etruscische stammen, terwijl voor ’t overige het land bewoond was door de Rhaetiërs, die in de 5de eeuw v. C. uit ’t Westelijk deel van T. door de Kelten werden verdreven. Ten einde de Po-vlakte te beveiligen tegen de onophoudelijke strooptochten dezer stammen en om tevens in het bezit te geraken van de wegen over de Alpen, begonnen de Romeinen in 37 v. C. pogingen te doen om het land te onderwerpen, hetgeen ten slotte door een gelijktijdigen aanval van Tibeirius uit ’t Noordwesten en van Drusus uit ’t Zuiden gelukte. T. en Vorarlberg vormden te zamen de prov. Rhaetië, een onderdeel van Illyricum. Voor ’t land is deze bezetting door de Romeinen van groote beteekenis geweest. De bevolking werd geromaniseerd (Rhaeto-romanen), vele Romeinen vestigden zich hier, terwijl de aanleg van wegen den handel ten goede kwam. Zoo ontstond onder keizer Augustus de Via Claudia, welke Italië via Reschenscheideck—Landeck—Fernpasz met Zuid-Duitschland verbond.

Omstreeks 200 n. C. werd de weg over de Brennerpas aangelegd, welke liep door de dalen van Eisach en Wipp, voorts via Veldidena (Wilten, een deel van ’t tegenw. Innsbruck) over ’t Seefelder Sattel naar Zuid-Duitschland. Behalve met den door de Romeinen ingevoerden wijnbouw hield de bevolking, waaronder het Christendom opgang had gemaakt, zich bezig met handel in hout en producten van den veestapel. Omstreeks het midden der 5de eeuw kreeg T. te lijden van de invallen der Germanen, die zich nederzetten in ’t land om ’t Meer van Constanz. Na de stichting van ’t rijk der Oost-Goten maakte T. hiervan deel uit. Rhaetië werd een hertogdom met de hoofdstad Trente. In ’t Westelijk deel vestigden zich in dezen tijd, na bekomen verlof van Theoderik, de Alamannen. Na den val van ’t Oost-Gotische rijk, kwam T. successievelijk onder ’t gezag der Oost-Romeinen en Langobarden, die het land later weer overlieten aan de Beieren.

De tegenwoordige taalgrens tusschen Duitsch en Italiaansch schijnt ongeveer overeen te komen met de grens tusschen de gebieden van Beieren en Langobarden. In ’t Oosten zagen de Beieren zich bedreigd door de Slavische Wenden, die in ’t eind der 6de eeuw reeds doorgedrongen waren tot het boven-Pusterdal. Met de onderwerping der Beieren aan het Frankische gezag, kwam ook T. tot ’t Frankische rijk te behooren. ’t Land werd verdeeld in gouwen, waarvan enkele namen zich tot nu gehandhaafd hebben (b.v. Vinschgau). Na de deeling van ’t Frankische rijk in 843 kwam T. te behooren bij het Oost-Frankische rijk. Een deel van ’t land kwam onder ’t gezag der hertogen van Beieren, terwijl in het begin der 11de eeuw zich de bisdommen Trente en Brixen ontwikkelden. Daar ontstonden in de 12de eeuw de graafsch. Tirol (met het middelpunt Meran), Eppau (bij Bozen) en Andechs (in ’t Inndal), waarvan de beide eerste in leenverhouding stonden tot den bisschop van Trente en ’t laatste tot dien van Brixen. ’t Meest te beteekenen hadden de graven van Andechs, die ook nog goederen hadden in Istrië en Dalmatië en in de 13de eeuw als zetel van hun staat de stad Innsbruck uitkozen. Behalve deze bisschoppen en graven trof men in T. nog tal van andere graven aan, b.v. die van Tarasp en Matsch in de Vinschgau, die van Arco bij ’t Gardameer, enz., terwijl ook kloosters bezittingen hadden, b.v. het Benedictijnerklooster Sint Georgenburg in ’t Inndal.

Na ’t uitsterven der regeerende dynastie van Andechs, kwam dit graafschap in ’t bezit der graven van Tirol (1248). Toen ook hier de regeerende dynastie uitstierf (1253), deelden de beide schoonzoons van Albert III, den laatsten graaf, zijn landen. Meinhard van Görz kreeg Tirol en Gebhard van Hirschberg Andechs, welk land na den dood van Gebhard in het bezit kwam van Meinhard en Albert, de zoons van Meinhard van Görz. Ondertusschen was het land der graven van Eppau gaandeweg in ’t bezit gekomen der graven van Tirol en Andechs, zoodat derhalve in ’t eind der 13de eeuw bijna geheel T. onder één heer stond. Met de regeering van Meinhard II (1258—95) rekent men te beginnen de geschiedenis van het graafsch. T. in zijn tegenwoordigen omvang. Bevriend met Rudolf van Habsburg, steunde hij dezen in zijn strijd tegen Ottokar van Bohemen, na wiens nederlaag hij beleend werd met het hertogdom Karinthië (1286). Hij werd opgevolgd door zijn zoon Hendrik (1295—1335), die gekozen werd tot koning van Bohemen (1307), maar zich daar niet kon handhaven.

In Tirol bevorderde hij den aanleg van wegen (b.v. de Kuntersweg van Bozen naar Klausen; de Arlbergweg). Hij werd opgevolgd door zijn dochter Margaretha Maultasch (1335—1363), die in 1330 gehuwd was met Hendrik van Bohemen. Dit huwelijk was verre van gelukkig en met steun van Tiroler edelen, verdreef zij haar echtgenoot uit Tirol, waarop zij in 1342 huwde met Lodewijk van Brandenburg, die zich in den strijd tegen keizer Karel IV wist te handhaven. Na zijn dood in 1361 regeerde zijn vrouw nog twee jaren. In een overeenkomst met Rudolf van Oostenrijk (1363) beloofde zij dezen na haar dood het landschap na te laten. Kort daarop deed zij afstand ten behoeve van Rudolf, die zich in zijn nieuw bezit tegen Beieren, dat ook aanspraak maakte op T., wist te handhaven. Hiermede was T. in ’t bezit gekomen van de Habsburgers. Toen Albrecht en Leopold in 1379 er toe overgingen om de Habsburgsche landen te verdeelen, viel T. ten deel aan Leopold, die successievelijk er nog bij kreeg door koop de graafsch.

Feldkirch, Montason en Valsagana. Bij een tweede deeling in 1406 viel Tirol en ’t voorland (d. w. z. de bezittingen in den Elsas) ten deel aan Frederik „mit der leeren Tasche” (1406—1439), die in 1408 de Appenzeller boeren dwong Vorarlberg te ontruimen. Wanneer hij den boeren allerlei voorrechten geeft, vereenigen de edelen zich onder leiding van Hendrik van Rottenburg en vormen zij een bond, den z.g. Falkenbund. Met de edelen in strijd geraakt, weet Frederik zich te handhaven en vernietigt hij de macht van Hendrik van Rottenburg. In groote moeilijkheden geraakt hij echter door den steun, dien hij verleent aan den door ’t concilie van Constanz afgezetten paus Johannes XXIII, waarom hij in 1415 in den ban wordt gedaan. Frederik wist zich echter ook nu te handhaven en in 1418 wordt hij ontslagen uit den ban.

In ’t land zelf wist hij den adel te dwingen zich aan zijn gezag te onderwerpen. Onder Frederiks opvolger Siegmund den Rijke (1439—90), die veel strijd tegen Venetië te voeren had, vond plaats de ontdekking van zilver- en kopermijnen bij Schwaz. Het land bloeide door den handel. Bozen was een belangrijk handelscentrum. Na zijn dood (1490) kwam T. in ’t bezit van Maximiliaan van Oostenrijk, met welk land T. tot nu toe vereenigd is gebleven en welks lotgevallen het verder deelde (zie OOSTENRIJK-HONGARIJE, Geschiedenis).

< >