Tiendwet 1907 - Onder de Fransche overheersching werden bij Keizerlijk Decreet van 22 Januari 1813 de tienden verklaard tot grondrenten, welke aan afkoop onderhevig zijn. Bij Souverein Besluit van 22 October 1814 werd dit decreet weder ingetrokken. Eerst in 1872 kwam een algemeene wet tot stand, houdende de afkoopbaarstelling der tienden. De uitkomsten dezer wet hebben echter niet aan het doel beantwoord.
De tegenwoordige tiendwet kwam in 1906 tot stand. Art. 1 luidt: alle tiendplichtigheid is vervallen. Tiendplichtigheid kan niet meer worden gevestigd. De staat stelt zich aansprakelijk voor de geldelijke schade. Deze schadeloosstelling bedraagt voor elk kadastraal perceel het 20-voud van de jaarlijksche tiendopbrengst in geld. Dit bedrag wordt door het Rijk aan den tiendheffer uitbetaald, doch het wordt verhaald op den vroegeren tiendplichtige, door op elk kadastraal perceel, onder den naam van tiendrente, een schuldplichtigheid ten behoeve van het Rijk te vestigen.
Deze tiendrente, welke 5.55 ten honderd jaarlijks van het bedrag der schadeloosstelling beloopt, is over 30 achtereenvolgende jaren verschuldigd. Na afloop van dezen termijn is de schuld gedelgd ; de plichtige heeft echter het recht vóór dien tijd de tiendrente af te koopen. Ten einde leiding te geven aan de werkzaamheden, werd het Rijk in tienddistricten verdeeld en in elk district een tiendcommissie ingesteld. Elk tienddistrict is verdeeld in schattingsdistricten, waarin een schattingscommissie werkzaam wordt gesteld. Het omvangrijke werk nadert zijn voltooiing, zoodat de tienden in Nederland thans tot de geschiedenis behooren.