Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Teukoe oema

betekenis & definitie

Teukoe oema - (Toekoe Oemar), Atjèhsch avonturier, geb. omstreeks 1860, waarschijnlijk in het landschap Meulaboh, deed reeds in 1878 veel van zich spreken en was in de eerstvolgende jaren een der meest actieve bendehoofden; in 1883 bood hij den Gouverneur van Atjèh zijn onderwerping aan, welke werd aangenomen; deed vervolgens (begin 1884), als blijk van goede gezindheid, het aanbod om het aanhangige geschil met Teunom tot oplossing te helpen brengen, door te bewerken, dat de gevangen gehouden opvarenden van het Engelsche stoomschip Nisero in vrijheid werden gesteld; schijnt in zijn omgang met de vertegenwoordigers van het Nederl. gezag door dezen minder vriendelijk te zijn bejegend, viel af, werd vogelvrij verklaard, en was daarop geruimen tijd de ziel van een rustelooze actie in Groot-Atjèh en op de W.-kust; nadat het Gouv. in 1893 zijn onderwerping weer had aangenomen, werd hij aan het hoofd gesteld van een zoogenaamd Atjèhsch legioen, 250 man sterk, waarbij zich weldra verschillende andere Atjehsche hoofden met hun volgelingen aansloten. Drie jaren lang bewees T. nu het Gouvernement de belangrijkste diensten tegen zijn eigen landgenooten; hij onderwierp geheele streken en brak daar alle verzet en zag zich in Jan. 1896 tot hoeloebalang van Lepong benoemd. Twee maanden later, einde Maart 1896, viel hij, om onbekende redenen, opnieuw af en was onmiddellijk weer de gevreesde, energieke en deskundige tegenstander, die overal den oorlog met vernieuwde hevigheid deed uitbarsten. Na eerst in Groot-Atjèh te hebben geageerd, ging hij naar Pidië (de Pédirstreek); ook daar rusteloos vervolgd, trok hij zich terug naar de W.-kust en sneuvelde hier 10 Febr. 1899 in een nachtelijk gevecht met een in hinderlaag geposteerd detachement infanterie.

< >