Straatbelasting - Gemeentebelasting, welke kr. art. 240 onder i Gemeentewet, zooals deze sinds 1897 luidde, kon worden geheven van gebouwde eigendommen, welke zelve of wier aanhoorigheden aan de openbare straten of wegen belenden. Zij moest worden geheven naar grondslagen, volgens welke van de belastingschuldigen in billijke evenredigheid een bijdrage gevorderd werd in de kosten, ten laste der gemeente komende voor aanleg en onderhoud der straten of wegen, voor hun verlichting en voor afvoer van water en vuil van de in de belasting vallende eigendommen. Bij de wet van 30 Dec. 1920, Stb. 923, is gen. art. vervangen door art. 242 c, dat toestaat wegens gebouwde eigendommen en daarbij behoorende erven, die aan openb. landof waterwegen in de gemeente belenden of in de onmiddellijke nabijheid daarvan gelegen zijn, en wegens ongebouwde eigendommen, die aan deze wegen belenden of op deze wegen uitgang hebben, een belast, te heffen naar grondslagen, volgens welke een billijke bijdrage gevorderd wordt in de kosten ten laste der gemeente komende, voor aanleg en onderhoud dier landof waterwegen, voor hun verlichting en voor afvoer van water en vuil.
Reeds vóór de wijziging der Gem.w. van 1897 werd zij in eenige gemeenten geheven, volgens velen onwettig, hoewel de Hooge Raad haar bij arr. van 26 Mrt. 1886, W. 5284, als een heffing kr. art. 238 Gem.w. toelaatbaar oordeelde.