Slavernij - de toestand van iemand, die als eigendom van een ander geldt. Slavernij werd oudtijds alom gevonden. Slaven waren zij, die krijgsgevangen waren gemaakt en zij, die uit slaven waren geboren. Ook Griekenland en Rome kenden de slavernij.
In Rome kon zij tot 326 v. C. (Lex Poetelia-Papiria) ook wegens het niet betalen van schulden ontstaan. In den aanvang stond aldaar de slaaf (servus) geheel rechteloos tegenover zijn eigenaar; later werd hem door de overheid eenige bescherming verleend. Hetgeen de slaaf verwierf, kwam aan den eigenaar. Zie voor de mogelijkheid den slaaf het beheer over een deel van het vermogen van den eigenaar te geven PECULIUM. Door vrijlating (manumissio) kon aan de slavernij een einde komen, al bleven de vrijgelatenen (libertini) tot op zekere hoogte afhankelijk van hun vroegeren heer. Vrijlating kon geschieden door een plechtige rechtshandeling ten overstaan van den magisstraat (vindicta), bij testament (testamenta) of doordat de eigenaar zijn slaaf als burger op de censuslijsten liet plaatsen (censu). Sinds keizer Constantijn kon vrijlating ook in de kerk ten overstaan der gemeente plaats hebben. Behalve op deze formeele wijzen geschiedde vrijlating ook wel door den slaaf te bevelen mede aan te zitten (mensa) of door een verklaring in tegenwoordigheid van getuigen (inter amicos).
Hoewel volgens streng recht niet van waarde, werden ook deze wijzen van vrijlating door den praetor beschermd. — Ook bij de Germanen was de slavernij bekend, maar maakte zij in den loop der Middeleeuwen plaats voor hoorigheid en lijfeigenschap. — In andere werelddeelen bleef de sl. tot in de 19de eeuw gehandhaafd. Zelfs thans komt zij nog voor in sommige streken van Centraal-Afrika en Azië (b.v. Arabië). Tegenstand tegen de sl. ook in andere werelddeelen heeft in Europa het eerst gewekt de handel in negerslaven, welke reeds vanouds werd gedreven. Waarschijnlijk werden te Lissabon voor het eerst in 1434 negers in den handel gebracht. Dit vond navolging in Spanje en weldra ontstonden vaste slavenmarkten, die tot in de 16de eeuw stand hielden. Kardinaal Ximenes verbood echter als regent van Spanje aldaar den negerhandel. Deze kwam echter tot groote ontwikkeling, toen, na de ontdekking van Amerika, de priester Las Casas aan de Spaansche regeering voorstelde, aldaar negers op de plantages en in de mijnen te doen werken teneinde uitroeiïng van de Indianen, die voor dit werk niet sterk genoeg bleken, te voorkomen. Karel V verleende in 1517 aan Vlaamsche schepen vergunning (assiento) jaarlijks 4000 Afrikaansche slaven in Amerika in te voeren.
Dergelijke vergunningen werden later ook aan Engelschen, Nederlanders, Franschen, Denen en N.-Amerikanen verleend. Deze negerhandel wekte de verontwaardiging van de Kwakers e. a. in Engeland en N.-Amerika. Ten einde dien handel te bestrijden werd in 1787 in Engeland door Clarkson de African Institution gesticht, wier streven door Wilberforce en Pitt werd ondersteund. In 1807 gelukte het aan Fox de „Abolition act of slavery” te doen aannemen, waarbij de Engelsche negerhandel met ingang van 1808 werd verboden. Denemarken en Noorwegen hadden reeds in 1792 voor hun onderdanen een dergelijk verbod uitgevaardigd. N.-Amerika deed hetzelfde in 1807. Frankrijk volgde in 1816, terwijl Spanje en Portugal onderscheidenlijk in 1817 en 1823 van den slavenhandel afstand deden tegen een schadevergoeding. Te onzent werd de slavenhandel verboden bij de wet van 20 Nov. 1818, Stb. 39, gew. 23 Dec. 1824, Stb. 75 (zie ook K. B. van 16 Apr. 1821, Stb. 1). — Op het Congres te Weenen (1815) werd de handel in negerslaven (traité des noirs) in strijd met het Europeesche volkenrecht verklaard.
Bij het z.g.n. Quintupelverdrag van 20 Dec. 1841 tusschen Engeland, Frankrijk, Rusland, Oostenrijk en Pruisen (Frankrijk ratificeerde echter niet, terwijl later België nog toetrad en Duitschland de plaats van Pruisen innam) werd het recht bedongen in een deel van den Atlantischen en een deel van den Indischen Oceaan van slavenhandel verdachte schepen te doorzoeken. — Ter bestrijding van den slavenhandel, die van de O.-kust van Afrika en Madagascar voornamelijk naar Azië werd gedreven, evenals de, in het bijzonder door Arabische slavenhandelaren, georganiseerde slavenjachten in Midden-Afrika, werd op 2 Juli 1890 door een groot aantal landen, waaronder Nederland (het verdrag werd goedgekeurd bij de wet van 24 Juni 1891, Stb. 142, bekend gemaakt bij K. B. van 21 Apr. 1892, Stb. 92; zie ook Stb. 1899 no. 240, 1900 no. 110 en 1912 no. 95), de z.g.n. Brusselsche Antislavernij-akte geteekend, nadat reeds bij de Congo-akte van 1885 maatregelen tegen den slavenhandel en wat daarmede samenhangt, in den Congo waren voorgeschreven. — Wat de slavernij zelve betreft, werden in 1830 door de Britsche regeering alle slaven der Kroon vrij verklaard, terwijl in 1833, met schadeloosstelling der eigenaars, alle slaven in de Engelsche koloniën werden geëmancipeerd. In de Fransche koloniën werd de slavernij in 1848 afgeschaft. Voor Ned. Oost-Indië werd de slavernij bij de wet van 7 Mei 1859, Stb. 33, met ingang van 1 Jan. 1860 opgeheven. De slavenhouders kregen een vergoeding van ƒ 50 ƒ 300 per slaaf. Afschaffing der sl. in onze West-Indische bezittingen volgde bij de wetten van 8 Aug. 1862, Stb. 164 en 165, ook met schadevergoeding voor de eigenaars (in Suriname werden de vrijgelatenen gedurende eenigen tijd onder staatstoezicht gesteld). — Groote moeite heeft het gekost in de Zuidelijke staten van N.-Amerika tot afschaffing der slavernij te komen, waar men in 1860 meer dan 3.000.000 negerslaven telde, welke door velen onmisbaar werden geacht voor de plantages. Niet dan ten koste van den Burgeroorlog, waarin de Zuidelijke staten het onderspit delfden, kon de vrijmaking der slaven hier worden verkregen (1865).