Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Sjalot

betekenis & definitie

Sjalot - (Allium ascalonicum) is de naam eener groentesoort, die in ons land algemeen wordt geteeld. Zij komt in haar eigenschappen veel overeen met de ui en wordt ook op overeenkomstige wijze gebruikt. Het groote verschil is echter, dat de ui steeds door zaad en de s. door bollen voortgeteeld wordt. Nadat deze op een droge, vorstvrije plaats zijn overwinterd, worden zij in Maart of April in den vollen grond uitgeplant.

Hier beginnen in de oksels der bolschubben de jonge bolletjes (klisters) zich te ontwikkelen. De plant neemt daardoor sterk in uitgebreidheid toe, want in plaats van één oude bol ontstaan nu dikwijls 10, 12 of meer nieuwe. Zij kunnen gebruikt worden in nog onrijpen, groenen toestand (b.v. bij kropsla) of — wat meer algemeen is — in gedroogden staat. Daartoe laat men het loof eerst geel worden, plukt daarna de bollen op en laat die op het veld in de zon drogen. Vervolgens worden zij van het loof (de tuinders noemen het staarten) en van de uitgedroogde, vliezig geworden schubben ontdaan en daarna in balen van omstreeks 50 K.G. in den handel gebracht. Zij worden veel geëxporteerd naar Engeland, soms ook, maar in geringere hoeveelheden, naar Duitschland. Doordat de s. zich vroeg in het jaar ontwikkelt en reeds in de maand Juli geoogst kan worden, nadat de groei omstreeks half Juni tot staan gekomen is, wordt ze in de groentetuinen meestal gekweekt als een vóórvrucht, b.v. vóór stam- en stokboonen, aardbeien, enz. De planting heeft dan in het voorjaar plaats op zulke afstanden, dat voor de navrucht een behoorlijke ruimte vrij blijft.

< >