Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Simeon (hebr.)

betekenis & definitie

Simeon (hebr.) - hoorende, eigennaam, die doorgaans in het N. T. wordt vervangen door het Grieksche Simon, dat veel minder schoone beteekenis heeft: platneuzig. Hierachter zit weer het Joodsche streven, om de eigen voornamen te accommodeeren naar de omgeving. Voorbeelden vindt men onder Saulus vermeld. Hetzelfde verschijnsel bij Silas naast Silvanus.

Met den Hebr. naam worden doorgaans genoemd: eenige personen uit het O. T., bijv. de aartsvader en een van Jezus’ voorouders. Voorts de Jeruzalemmer, die na lang wachten op de belofte, den Messias te zullen zien vóór zijn dood, het kindeken Jezus in den tempel aanschouwt, Luk. 2 : 25, 34. Den lofzang van S. vindt men berijmd onder de „eenige gezangen”, die van ouds achter in het psalmboek staan. Vervolgens heette zoo een oud-Christelijk leeraar te Antiochië, bijgenaamd Niger, Hand. 13 : 11, terwijl ook Petrus’ voornaam tweemaal zoo gespeld wordt; Hand. 15 : 14 en 2 Petr. 1: 1.

< >