Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Shakespeare (william)

betekenis & definitie

Shakespeare (william) - Eng. tooneelschrijver en dichter (1564—1616), een der grootste geesten van alle tijden, werd geboren te Stratfordon-Avon in Warwickshire. Zijn vader John S. was een aanvankelijk welgesteld koopman in dat stadje en bekleedde eenigen tijd de ambten van alderman en High Bailiff. Zijn moeder was Mary Arden. William werd naar de Grammar School gestuurd, waar hij Latijn leerde en misschien een weinig Grieksch. In 1577 echter geraakte zijn vader meer en meer in geldelijke moeilijkheden en William werd van school genomen.

Wat hij in de volgende jaren tot zijn vertrek uit Stratford deed, is niet bekend. Het is mogelijk, dat hij op een advocatenkantoor werkzaam was, hetgeen men veronderstelt, omdat er zulk een kennis van rechtstermen in zijn werken te bespeuren valt. Op zijn achttiende jaar huwde S. met Anne Hathaway, die acht jaar ouder was dan de dichter. Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren. In 1585 verliet S. zijn geboorteplaats en ging naar Londen. Wat hij daar aanvankelijk deed, is weer niet met zekerheid bekend. In 1592 echter schijnt hij een gevierd tooneelspeler en schrijver te zijn. Hij maakte deel uit van het tooneelgezelschap; bekend onder den naam van „The Lord Chamberlain’s Company” en speelde in de verschillende Londensche theaters, voornamelijk in „The Globe”.

Hij bewerkte vele oudere tooneelstukken, schreef historische drama’s en blijspelen en verdiende zooveel geld, dat hij in 1597 in staat was New Place, een huis te Stratford, te koopen. In 1598 werd een opgave van 12 stukken van S. gegeven in de Palladis Tamia or Wit’s Treasury van Francis Meres. Deze maakte tevens melding van sonnetten. De sonnetten werden tusschen 1595 en 1605 geschreven en opgedragen aan „Mr. W. H.”, vermoedelijk den graaf van Southampton, die den schrijver met zijn vriendschap vereerde. Deze sonnetten, 154 in getal, werden aan het hof zeer bewonderd en verschenen in 1609 in druk. Zij leveren veel moeilijkheden op voor do S.-Critici. Andere gedichten: Venus and Adonis en Lucrece, aan bovengenoemden beschermheer opgedragen, waren reeds in 1593 en 1594 verschenen.

S. bleef te Londen wonen en keerde waarschijnlijk tusschen 1610 en 1612 voor goed naar Stratford terug, waar hij tot zijn dood te midden van zijn gezin leefde. Gedurende S.’s leven verschenen vele zijner stukken afzonderlijk. Zijn werken werden voor het eerst verzameld uitgegeven in 1623 door zijn vrienden Heminge en Condell. Deze Folio-uitgave was opgedragen aan de graven van Pembroke en Montgomery en bevatte 36 stukken, waarvan 17 nog niet eerder in druk verschenen waren. Van de meeste stukken valt niet met zekerheid te zeggen, wanneer zij geschreven werden. S.’s loopbaan als schrijver begon omstreeks 1589 en eindigde ± 1612. In de eerste jaren maakte S. als het ware een leerschool door. Oudere stukken werden door hem herzien.

Hij schreef in samenwerking met anderen, o. a. met Peele en Greene. Stukken uit die periode, Titus Andronicus en Henry VI (deel I, waarin men S.’s hand bespeurt), doen sterk aan de bombastische werken van Kyd denken. S. had veel te danken aan Marlow, zijn grooten voorganger. Diens invloed is o. a. duidelijk te bemerken in Richard III (1593), dat met Henry VI (1591—92), 2de en 3de deel, tot de eerste historische drama’s behoort. Weldra maakte S. zich los van anderen. Hij is geheel zichzelf in een reeks blijspelen, vol onwaarschijnlijkheden, vol geest, luim en satire, zooals Love’s Labour’s Lost (1590), The Comedy of Errors (1591), een soort van klucht, The two Gentlemen of Verona (1592—93) en het sprookjesachtige Midsummernight’s Dream (1593—94), waarin een groote vooruitgang reeds te merken is. Uit al die stukken spreekt een blijde levensvreugde. Langzamerhand werd de toon in de blijspelen meer veredeld, zooals in The Merchant of Venice (1596); Much ado About Nothing (1589) ; het bekoorlijke As you like it (1599), Twelfth Night (1600—1601), vol sprankelenden humor.

Al deze bevatten ernstige tooneelen, maar eindigen blij. Tot de historische drama’s uit dit tijdperk behooren Richard II (1595) en King John (1595). Een combinatie van blijspel en historisch drama vindt men in Henry IV (1579—98) en Henry V (1599), waarin de glansperiode van de Eng. geschiedenis in de Middeleeuwen wordt voorgesteld, en waarin de figuur van Falstaff optreedt, die later ook in The Merry Wives of Windsor (1598) voorkomt. Omstreeks 1601 was er een keerpunt in S.’s leven ; hij schreef geen vroolijke blijspelen meer. All’s Well that Ends Well (1601—02) en Measure for Measure (1603), hoewel nog te rangschikken onder de comedies, waren veel ernstiger van toon dan de vorige. De schrijver werd door verschillende gebeurtenissen in zijn leven : de ter dood veroordeeling en terechtstelling van Essex en Southampton, den dood van zijn eenigen zoon en later van zijn vader, diep geschokt. Een diep-ernstige toon kwam in zijn werken. Zijn verbeelding hield zich bezig met de duisterste zijden van de menschenziel.

Het was de tijd, waarin de grootste tragedies tot stand kwamen : Julius Caesar (1601) ; Hamlet (1602), het meest wijsgeerige en het meest beroemde van al S.’s werken ; Othello (1604) ; King Lear (1605) ; Macbeth (1606) ; Antony and Cleopatra (1607) ; Coriolanus (1608) ; Timon of Athens (1607—08), die de menschelijke hartstochten uitbeelden. Uit S.’s laatste werken : Pericles (1608) ; Cymbeline (1609) ; The Tempest (1610) ; The Winter’s Tale (1610—11) spreekt een kalme gemoedsrust, nadat hij het lijden doorgemaakt heeft. Nog twee stukken dienen te worden vermeld : The Two Noble Kinsmen en Henry VIII, waarvan gedeelten aan S. worden toegeschreven, terwijl het overige vermoedelijk door John Fletcher gedicht werd. — Met uitzondering van een enkel drama vond S. de intriges voor zijn stukken niet zelf uit. In oude kronieken, Italiaansche verhalen of soms in waardeloos tooneelwerk vond hij de gegevens, waaruit hij zijn wonderschoone, verheven stukken opbouwde. In kennis van het menschelijk karakter en van het leven, in rijkdom aan humor en in verbeeldingskracht, fijn gevoel en meesterschap over de taal, is hij ongeëvenaard. Soms is een stuk haastig in elkaar gezet, maar dit wordt vergeten, doordat men geboeid wordt door de persoonlijkheid van de helden en heldinnen. S.’s genie stelde hem in staat al de verschillende menschentypen, die hij op zijn levenspad ontmoette, — en het leven te Londen stelde hem wel in staat de meest uiteenloopende karakters te leeren kennen — met groote natuurlijkheid uit te beelden. Er zijn enkele tekortkomingen in zijn werk, wat stijl betreft ; ook komen er tooneelen in voor, die voor den modernen smaak stootend zijn, maar wanneer men het geheel overziet, wordt men slechts getroffen door het grootsche, het veelzijdige, het algemeen-menschelijke, het geniale.

In de actie, in de karakters, de gedachten en beschrijvingen is niets, dat onbeduidend is. Na 300 jaar kan men S.’s werk nauwelijks verouderd noemen. S. nam de regels van het klassieke drama niet in acht. Vandaar, dat hij in de 18de eeuw, toen de Fransche smaak overheerschend was, niet de bewondering ondervond, die hij verdiende. Voltaire noemde hem een barbaar, maar Lessing heeft V.’s meening weerlegd en in de 19de eeuw is S.’s roem steeds toegenomen. In vele talen is zijn werk vertaald. — Het contrast, dat bestaat tusschen het eenvoudige van S.’s leven en de groote kennis, die hij in zijn werken ten toon spreidt, hebben tot de veronderstelling geleid, dat S. niet de schrijver zou zijn geweest van de stukken, die onder zijn naam bekend staan. Deze zouden moeten worden toegeschreven aan Bacon, den grooten philosoof, staatsman en rechtsgeleerde uit S.’s tijd. Omstreeks het midden der 19de eeuw werd de vraag, wie de beroemde werken geschreven zou hebben, voor het eerst geopperd.

Het was voornamelijk Miss Delia Bacon, die dezen twijfel deed ontstaan. Als reden, waarom Bacon niet onder zijn eigen naam de werken zou gepubliceerd hebben, wordt gegeven, dat het Bacon’s politieke loopbaan geschaad zou hebben, als zijn naam verbonden was geweest met het tooneel. Vandaar, dat hij ze liet doorgaan voor die van den acteur S. Nu is het merkwaardig, dat geen van S.’s tijdgenooten, geen van de tooneelschrijvers, waaronder toch groote naijver bestond, op de bovengenoemde omstandigheid doelt. Hoe weinig er ook van S.’s leven bekend is, toch blijkt uit enkele gegevens voldoende, dat hij de grootste tooneelschrijver van zijn tijd was. Getuige o. a. het gedicht van Jonson, na S.’s dood op hem gemaakt, waarin hij geroemd wordt als de eerste onder al zijn mededingers. In de Folio-uitgave van 1623 stond in een voorwoord, dat de schrijver van de tooneelstukken dood was. Zij, die dit boek uitgaven, waren S.’s vrienden en mede-acteurs. Bacon stierf eerst in 1626.

Er zijn gedichten van Bacon tot ons gekomen, maar zij staan verre beneden de poëzie, die wij van S. kennen. Sedert het midden der 19de eeuw zijn er vele voorstanders van de Bacon-theorie in alle landen. Een Bacon-Society werd in 1885 te Londen opgericht om onderzoekingen te doen. Vooral in Amerika zagen de meest fantastische artikelen over het onderwerp het licht, o. a. The Great Cryptogram van I. Donelly, waarin aangetoond wordt, dat B. in een cijferschrift zelf in zijn werken aangeduid heeft, dat hij de auteur was. Veel wordt er over de questie geschreven, maar men heeft tot op den huidigen dag geen afdoend bewijs kunnen leveren, dat niet S. maar Bacon de schepper van de schoonste werken uit de Engelsche letterkunde is. — Uitgaven. In de 18de eeuw de bekende uitgaven van Shakespeare’s werken van Rowe (1709); Pope (1725); Theobald (1733); Warburton (1747); Dr. Johnson (1765); Capell (1768). Van meer waarde die van Steevens (1773); Malone (1790).

Gebaseerd op deze laatste was de Variorum Ed. van J. Boswell (1821, 21 dln.). Voor de studie van S. dienen : The Globe Shakespeare (Londen, 1876); The Cambridge Shakespeare (uitg. door Clark en Wright, Cambridge 1863-66) ; Booth reprint of the First Folio; uitgaven van Dyce (1857); Staunton (1868—70); Knight en Collier Delius Sh.’s Werke (1854-81). Eng. uitg. met Duitsche aanteekeningen: Furness’ New Variorum Ed. London en Philadelphia (1871-98, 11 dln.); The Temple Sh. (London 1894-96, 40 dln.), text der Cambridge Ed. ; The Eversley S., uitg. door Prof. Herford (1899); The Leopold Sh. (text Prof. Delius, introductie F. Furnivall. — Lexicons.

Schmidt’s Sh. Lexicon (Berlijn 1874-75, 2 dln.); Mrs. Cowden Clarke, Concordance to the Plays ; Mrs. Furness, Concordance to the Poems; Dyce, Glossary;

A. Abbot, A Shakespearean Grammar (London 1872). — Verskunst. W. Sidney Walker, Criticisms on Shakespeare en S.’s Versification ; Ellis, Eng. Pronunciation with special reference to Chaucer and Shakespeare. — Biografieën. O. Halliwell Phillipps, Outline of the Life of Shakespeare (London 1848, 7de druk 1887); id., Illustrations of the Life of S. (1874) ; F. G. Fleay, Shakespeare Manual (1876); id., The Life of Shakespeare (London 1886); Sidney Lee, Life of Shakespeare (London, 1898), het beste werk op dit gebied. Georg Brandes, William Shakespeare (in’t Deensch 1896); verder: Verslagen van de New Sh. Society. — Commentaren en critieken. Gervinus, S. Commentaries (vertaald uit ’t Duitsch, 1849-50); Hudson, Shakespeare, his Life, Art and Characters ; E, Dowden, Shakespeare, his Mind and Art (1875); Hazlitt, Characters in Sh.’s plays (1817): Coleridge, Notes and Lectures (uitg. 1883); A. C. Swinburne, A Study of Shakespeare; Kreyssig, Shakespeare Fragen (1871).

< >