Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Sěrawak

betekenis & definitie

Sěrawak - (Sarawak), staat in het N.W. van Borneo, + 164.000 K.M.2 oppervl. met ± inw., ten O. begrensd door de voornaamste waterscheiding van Borneo met de toppen: Batoe Poetih (± 1800 M.), Těbang (± 3330 M.), Batoe Boelan (± 2330 M.) en Běla Lawang (± 2330 M.): ten N. door het Pamabogebergte. Het binnenland is bergachtig ; hoogste verheffingen : Mount Moeloe (± 3000 M.) en Pamabo (± 2660 M.). De grootste rivier is de Rědjang, daarna volgen de Baram, de Batang Loepar en de Limbang. De fauna is zeer rijk, terwijl het land aan delfstoffen o. a. bevat: petroleum, goud (in Pakoe en in de Batang Loepar delven Chineezcn goud; de uitvoer van goud bedroeg in de jaren 1909—1918 elk jaar ± 1 millioen dollar); steenkolen (kolenveld van Sělantik) en antimonium. De zware bosschen, die de bergen bedekken, bevatten tal van uitstekende houtsoorten.

Behalve uit eenige Europeanen, ambtenaren en particulieren, bestaat de bevolking uit Chineesche handelaars en poperplanters, Maleiers in de steden en de dorpen aan de kust, en een aantal Dajakstammen in de binnenlanden: Kajan’s, Kěnja’s, Moeroet’s, enz. ; de Ibans of Zee-Dajaks komen tot aan de kust voor. Het meest beschaafd zijn de Milanau’s in de N.-lijke districten; ze zijn meest Mohammedaan geworden, hebben de Mal. kleederdracht aangenomen en beoefenen sawahbouw. (Zie verder DAJAKS). Het bestuur wordt gevoerd door een radja, wiens waardigheid erfelijk is ; hij oefent een absoluut gezag uit; hij wordt bijgestaan door een Hoogen Raad van 7 personen: de 3 voornaamste Europ. ambtenaren en 4 Maleische magistraten, allen door hem benoemd. Om de 3 jaar vergadert een raad van vijftig : Europ. en Mal. ambtenaren, benevens Inl. hoofden. De hoofdplaats is Kuching (Koetjing) met ± 25.000 inw. , ongeveer 30 K.M. van de monding der S.-rivier ; hoofdzetel van Protest, en Kath. zending. — Geschiedenis. Vroeger maakte S. — toen kleiner in oppervlakte — de Z.lijkste provincie uit van het sultanaat Broenei; in 1839—40 hielp Sir James Brooke den sultan Moeda Hassim een opstand te dempen ; in het laatstgenoemde jaar deed de sultan afstand ten gunste van Brooke, die radja werd.

In 1868 werd hij opgevolgd door zijn neef, Sir Ch. Johnson Brooke, die in 1904 door koning Eduard erkend werd ; in 1888 was S. reeds een Eng. protectoraat geworden. Onder hem werd het gebied zeer uitgebreid; tegenwoordige radja Charles V. Brooke. — Litt.: Ch. Brooke, Ten years in S.; Spencer, St. John, Life in the forests of the Far East; id., Life of Sir J. Brooke; H. Ling Roth, The natives of S. and Brit. N. Borneo; Furness, The home-life of Borneo headhunters.

< >