Schmidt (erich)

betekenis & definitie

Schmidt (erich) - Duitsch letterkundige, geb. te Jena 1853, overl. 1913, werd in 1877 professor in de Duitsche philologie te Straatsburg, in 1880 te Weenen, in 1887 te Berlijn. S. schreef met kunstsmaak en fraaien stijl versch. degelijke werken : Richardson, Rousseau und Goethe (1875); Lenz und Klinger (1878) ; Lessing, sein Leben und seine Werke (2 dln., 1884—91), Charakteristiken (1886 en 1901), enz. ; bewerkte verder uitstekende uitgaven van eenige werken van Lessing en Goethe en verwierf vooral naam door zijn: Goethe's Faust in ursprünglicher Gestalt nach der Gochhausenschen Abschrift (1888 en later), voorts in 1913 de brieven van Karoline Schlegel, en zette met anderen sedert 1889 Scherer’s gewichtige serie „Quellen und Forschungen zur Sprachund Kulturgeschichte der germanischen Völker” voort.