Sargasso-Zee - In den N.-Atl. Oceaan vindt men een gebied binnen de bekende stroomellips, waarin veel wier (Sargassum bacciferum), het Golfkruid der zeelieden, ontmoet wordt. Het veelvuldigst komt het voor tusschen de Bermudas en 40° W.L. tusschen 25 en 35° N.B. Er is geen sprake van, dat het hinderlijk is voor de scheepvaart, zooals wel eens wordt beweerd. Het is in de Sargasso-Zee nooit vruchtdragend aangetroffen, maar is afkomstig van West-Indië, de Bermudas en de Amerikaansche kust; het wordt door branding losgemaakt en door den stroom meegevoerd.
Er zijn botanici, die aannemen, dat het wier zich in de S. ook door splitsing kan vermeerderen. In geen enkelen anderen Oceaan komt een dergelijke verzamelplaats voor. De tweede Carthaagsche expeditie onder Himilco, ± 470 v. C., maakte met het wier kennis, zooals blijkt uit de beschrijving van Avienus in zijn gedicht Ora maritima, welke beschrijving steunt op het reisjournaal van Himilco. Volgens Avienus heeft Himilco beweerd: „dat er temidden van de stroomingen een massa zeewier gevonden wordt, enz.” Een ander oud geschrift verhaalt, dat: „de Phoeniciërs van Gades (Gibraltar), bij een O.-wind vier dagen lang van de zuilen van Hercules zeilend, een verlaten plek bereikten vol van zeewier”. Ook Columbus maakte er melding van.