Salamanderachtigen - of Staartamphibiën, Urodela, een orde der Tweeslachtige dieren. Lichaam verlengd, met zwaren, langen, meestal samengedrukten staart, die dikwijls een loodrecht staanden huidzoom draagt. De vier pooten zijn altijd kort en zwak. Huid naakten slijmerig.
Kop meestal groot en plat, soms met wratten bezet; huidkleur gewoonlijk donker, met lichte vlekken en strepen; buikzijde vaak met bonte kleuren. Een trommelvlies ontbreekt. Oogen zeer verschillend: somtijds rudimentair, door de huid bedekt, somtijds goed ontwikkeld en uitpuilend. De tong kan zeer verschillend van vorm zijn: breed en rond of smal en langwerpig, hartvormig, enz. De tanden zijn klein, een weinig naar achteren gekromd, dienen alleen voor grijpen en vasthouden van de prooi. In de jeugd hebben alle kieuwen, die later door longen vervangen worden, maar zij kunnen naast deze blijven bestaan; ook uitwendige kieuwen kunnen voorkomen. De stem ontbreekt. De meeste soorten leven in water, in ondiepe moerassen of in meren; alle zijn nachtdieren.
De landvormen leven op verborgen, vochtige plaatsen, onder steenen of boomstammen, in den grond, enz. Den winter — of in warmere streken den drogen tijd — brengen zij in verstijfden toestand door. Het zijn zeer taaie dieren, die een groot vermogen bezitten om geamputeerde lichaamsdeelen te regenereeren. Behendige zwemmers, maar op het land meestal traag van beweging; klimmen kunnen zij niet. Voeden zich met allerlei waterdieren, ook met kleine visschen en hun soortgenooten. De watervormen leggen eieren en bevestigen deze aan waterplanten; de landvormen brengen levende jongen ter wereld, welke echter hun eerste levenstijdperk in het water doorbrengen, totdat de longen zich ontwikkeld hebben. De s. zijn nuttig door het verslinden van lastige of voor planten schadelijke dieren; voor den mensch zijn zij volkomen onschadelijk; het vocht uit de huidklieren doet geen schade, hoewel hieromtrent sedert overouden tijd veel fabelen in omloop zijn. De meeste vormen bewonen de Oude Wereld of N.-Amerika; enkele vormen in Afrika, Z.-Amerika en het Oriëntale gebied.
De meest bekende zijn de gevlekte landsalamander, de kleine en groote watersalamanders, de olm en de axolotl. De voorpootsalamander, Siren lacertina, aalvormig, mist de achterste ledematen, donker gekleurd; met 3 paar blijvende uitwendige kieuwen; leeft in moerassige streken in het Z.-deel van N.-Amerika. Nog meer aalvormig is de aalsalamander (Amphiuma means), welke echter 4 zeer korte pootjes heeft en de uitwendige kieuwen mist; leeft in moerassen van het Z.O.-deel der Ver. St. De slijkduivel (Cryptobranchus alleghaniensis), uit de rivieren der bergdistricten der Oost. Ver. St., is verwant met den reuzensalamander, maar kleiner. De ribbensalamander (Molge waltli) leeft in Spanje en Marokko; op de huid staat een reeks van groote, hoornachtige knobbels, door welke de lange spitse ribben naar buiten treden. De zwarte brilsalamander uit Italië en Sardinië (Salamandra perspicillata) heeft een roodgele, brilvormige teekening boven de oogen. De alpensalamander (S. atra) uit de Alpen is glinsterend zwart, zonder vlekken.