Rutten - (Felix J. J. H.), Nederl. letterkundige, geb. 1882 te Sittard, studeerde filosofie te Rolduc, letteren te Leuven, promoveerde in beide vakken te Luik. Zwierf daarna door Europa en kwam door den oorlog in zijn land terug. Hij huwde met Marie Koenen en woont thans op den Snijdersberg in Geulle. Hij debuteerde met verzenbundels: Eerste Verzen (1904), Avondrood (1913), Goede Vrijdag (1914); voor het tooneel schreef hij: St.
Franciscusgebarenspel (1917), Hagar (1917), De Rabbijn van Selcha (1917), Eva’s Droom (1918), Ahasverus (in „De Gids” van 1918), Driekoningen (in „Elsevier’s”, 1919), De Dijkbreuk (in ,,De Nieuwe Eeuw”, 1920), Jessonda (1920), Slachtoffers (1921). Hij bewerkte voor het tooneel de Middel-Nederl. legende Beatrys (1918), dat groot succes had. Nieuwste tooneelwerk Het heilig Aanschijn (1922). Van zijn liefde voor Limburg getuigt zijn beschrijving van deze provincie in „Ons eigen Land” (1911), zijn Onder den Rook der Mijn (1914), zijn Limburgsche Sagen (1916), zijn Limburg (in de serie „Ons mooie Nederland”, 1918). Hij is de dichterlijke woordvoerder bij de Limburgsche protestbeweging tegen de Belgische inlijvingsplannen.