Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Runderhorzel

betekenis & definitie

Runderhorzel - Hypoderma bovis, een horzel, ter lengte van 15 m.M. Vliegt in den zomer, legt eieren op de huid van runderen, ook wel van paarden. De runderen likken de uit deze eieren komende larven op, die aldus in den slokdarm komen ; zij doorboren den wand van dezen en blijven in zijn weefsel tot November; voeden zich met lymphe. Daarop verhuizen zij naar het middenrif, de nierkapsels en het bindweefsel der lendenspieren, om vervolgens door de openingen tusschen de wervels naar het ruggemergskanaal te trekken en wel naar de zich aldaar bevindende lymphruimten. Hier blijven zij eenige maanden ; van Januari tot Maart verlaten zij het ruggemergskanaal om zich door het bindweefsel der rugspieren naar de rughuid te begeven, waar zij tot rust komen en tot vuistgroote builen veroorzaken; zij voeden zich dan met etter, die zich in deze gezwellen ophoopt en met bloed.

Is de larve volwassen, dan komt zij door de huid naar buiten, valt op den grond en verpopt in dezen of onder dorre bladeren. Na een maand komt dan de horzel te voorschijn. De gastheer schijnt geen nadeel van deze horzellarven te ondervinden ; de builen genezen weder, maar de huid blijft op de plaatsen der builen slecht, zoodat zij voor de lederfabrikatie van minder waarde wordt. Op deze wijze is de r., vooral in Engeland, schadelijk voor den mensch.

< >