Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Rothschild

betekenis & definitie

Rothschild - (Meyer Anselme), stichter van een wereldvermaard bankiershuis, geb. te Frankfort a/M. 1743, uit een Joodsche familie, overl. 1812 aldaar, begon zijn loopbaan op een Hannoversch kantoor. Vestigde zich met een klein bijeengegaard kapitaal in Frankfort, werd agent van het hof van den landgraaf van Hessen, wiens fortuin hij verzorgde, toen deze in 1806 moest vluchten; won door zijn grootmoedigheid de gunst van alle gekroonde hoofden, met wie hij betrekkingen aanknoopte en zag binnen weinige jaren zijn bank uitermate vermogend. Van zijn 5 zonen zette de oudste vader’s kantoor voort, terwijl de andere filialen kregen in Weenen, Napels, Parijs en Londen (eerst in Manchester), samenwerkende onder ’t devies: Concordia, industria, integritas. De keizer van Oostenrijk verhief hen in 1815 allen in den adelstand.

De jongste Jakob (1792-1868) werd chef van de Parijsche bank en sloot van 1830 tot 1844 groote staatsleeningen en werd opgevolgd door zijn zoon Alfonse (1827-1905). In Engeland trad in 1798 Nathaniel Mayer als vertegenwoordiger op. Zijn kleinzoon en naamgenoot (1840—1915), als vriend van Gladstone in 1885 tot pair verheven, was de eerste Jood in het Hooger Huis, zooals zijn vader Baron Lionel (f 1879), bevriend met Lord John Russell, de eerste Jood was, die in het Lager Huis werd gekozen (1858). In de tweede helft der 19de eeuw waren de Rothschild’s met de gebroeders Baring de geldmannen van Europa. ‘t Vermogen, dat Lord Nathaniel R. in 1915 naliet, werd op 63 millioen francs geschat.

< >