Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Riemsdijk (van)

betekenis & definitie

Riemsdijk (van) - 1) Jhr. Mr. J. C. M., geb. te Maastricht 1842, overl. te Utrecht 1895, afdeelingschef bij de administratie der St.spoorwegen, daarnaast toonkunstenaar van beteekenis. Hij schreef muziek bij het drama Koning Oedipus van Sophocles, verzorgde de uitgaven van verschillende composities en zangen uit de 17de eeuw en beschreef de geschiedenis van het „Collegium Musicum Ultrajectinum”.

2) Jhr. Barthold Willem Floris, Ned. kunsthistoricus, broeder van den voorg., geb. 1850 te Maastricht, studeerde aan de Polytechnische school te Delft voor civiel- en bouwkundig ingenieur, werd in 1877 geplaatst bij den aanleg van Staatsspoorwegen te Gorinchem, waar zijn zin voor oude gebouwen hem in aanraking bracht met Victor de Stuers en met Cuypers. In 1880 werd hij op de afdeeling van K. en Wet. geplaatst. Na 8 jaar volgde zijn benoeming tot onder-directeur van het Museum van Geschiedenis en Kunst te Amsterdam ; in 1896 die van Directeur en ’t volgend jaar die van hoofd-Directeur tot 1898, toen hij eervol ontslagen werd op zijn verzoek, om de directie van het Rijksmuseum voor schilderijen op zich te nemen, waarmee hij 1901 definitief werd belast. Onder zijn bestuur is het Rijksmuseum zeer verrijkt, is de historische afdeeling aanmerkelijk inomvang toegenomen en is een model-catalogus in verschillende talen samengesteld. Jarenlang was v. R. lid van het Bestuur van den Oudheidkundigen Bond en (sinds 1898) mede-redacteur van „Eigen Haard”. Begin 1922 trad v. R. af als hoofd-directeur van het Rijksmuseum en als directeur van het Museum van schilderijen.
3) Jhr. Theodorus Helenus Franciscus, Ned. Algemeen Rijksarchivaris, oudere broeder v. d. voorg., geb. te Maastricht 1846, studeerde te Utrecht, werd in 1875 gemeente-archivaris van Zwolle, in 1877 rijksarchivaris van Gelderland, in 1882 adjunct-archivaris bij het Rijksarchief, in 1887 rijksarchivaris. In 1912 nam hij ontslag. In 1902 zag hij zich benoemd tot voorzitter van de pas ingestelde commissie van advies van ’s Rijks geschiedkundige publicatiën. R. schreef: Geschiedenis van de Kerspelkerk van St. Jan te Utrecht (1882) ; Bijdragen tot de Geschiedenis van deze Kapel (1888); De Tresorie en Kanselarij van de graven van Holland en Zeeland uit het Bourgondische en Beiersche Huis (1908).

< >