Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Renouvier (charles)

betekenis & definitie

Renouvier (Charles), Fr. wijsgeer, 1818—1903, geboren uit een Protestantsche familie, studeerde in de wiskunde, filos. en economie en publiceerde in 1851 met eenige demokraten een Projet d’Organisation communale de la République, waarna hij zich uit het openbare leven terugtrok en zich geheel aan de filosofie wijdde. R. (vooral beïnvloed door Kant, maar ook door Comte en Leibniz) behoort tot de belangrijkste Fransche wijsgeeren der 19de eeuw. Zijn Neo-Kriticisme wijkt, vooral in de kennisleer, nog al sterk af van Kant. Hij verwerpt het „Ding an sich”.

Wij hebben te doen met „verschijningen”, d. i. samenhangen van voorstellingen, die de objecten-zelf zijn. De gedachte van het Absolute, het Oneindige als verwerkelijkt, kan niet worden doorgevoerd. De vaste bepaaldheid der objectieve ervaring berust op denkvormen a priori, kategorieën, waarvan R. er 9 aanneemt: relatie, getal, ligging, successie, qualiteit, worden, causaliteit, doel en persoonlijkheid. De causaliteit heeft haar voorbeeld in de verhouding van wil en beweging, die wij uit ons op de dingen overdragen. De werkelijkheid is een wordende, zichzelf voortbrengende ordening, waarbij doeleinden gerealiseerd worden. In de wereld der verschijningen heerscht (bij alle wetmatigheid der reeksen van het gebeuren) vrijheid, als het vermogen om nieuwe reeksen te beginnen. Deze vrijheid doorleven wij in ons eigen willen, denken en gelooven. Vrij is boven alles : God (de oer-grond der voorstellingen en der wetten harer verbinding) in zijn scheppen, dat geleid wordt door de Idee van het goede en der gerechtigheid.

De onsterfelijkheid denkt zich R. als een soort metempsychose, een verdere ontwikkeling der psychische krachten in nieuwe organisaties. De solidariteit der menschen is een voorwaarde voor hun persoonlijkheid. R. is pessimistisch wat betreft den historischen vooruitgang, die slechts partieel en niet noodwendig plaats heeft. Hoofdwerk: Essais de critique générale (2e dr. 1875—96). Verder o. a.: La Science de la morale (2e dr. 1908); Uchronie, l’utopie dans l’histoire (2e dr. 1901); La philos. analytique de l’histoire (1897); Histoire et solution des problèmes métaphys. (1901); Le personnalisme. Sedert 1872 redigeerde R.: ,,La critique philosophique” en later met Pillon „l’Année philosophique”, voor welke tijdschriften hij belangrijke bijdragen leverde.

< >