Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Regnard (jean-françois)

betekenis & definitie

Regnard (Jean-François), een der geestigste blijspelschrijvers na Molière, werd in 1655 te Parijs geboren uit een rijke burgerfamilie ; hij reisde in Italië en Turkije, verviel in slavernij te Algiers (zie zijn roman la Provençale; laatste uitgave door E. Pilon, 1922 bij Bossard) ; hij bezocht Holland, Polen, Zweden, Lapland en Duitschland en, te Parijs teruggekomen, leefde hij vroolijk en los, als een zuiver epicurist, tot hij in 1709 overleed, naar men zegt, ten gevolge van een indigestie, op zijn kasteel Grillon bij Dourdan. Behalve zijn reisbeschrijvingen, gaf hij aan den Italiaanschen troep te Parijs een 9-tal blijspelen, voor het Théâtre Français een 10-tal, waarvan de beste zijn : le Joueur (1696), le Distrait (1697), Démocrite (1700), les Folies amoureuses (1704), les Ménechmes (1705), le Légataire universal (1708).

R. is een goed gehumeurde, rijk levende man van de wereld, die een geestig opmerker is, in het bezit van een gemakkelijk talent van vroolijk schrijver, wiens vers zonder moeite wordt voortgebracht ; men moet dan ook geen oogenblik van hem verwachten, dat hij naast Molière kan worden geplaatst wat de diepte der zedenteekening, de zedelijke overtuiging en moed, de verontwaardiging tegenover de gebreken en de schandelijkheden der maatschappij betreft ; hij wil slechts lachen en laten lachen, dank zij zijn voortdurend opbruisende geestigheid, die soms tot dolle dwaasheid overslaat. Hij wil ons geen zedentableau geven, zooals Molière ; toch kunnen wij uit zijn stukken de karakteristiek van de komende menschcn van la Régence (1715—1723) herkennen : spelers, pretmakers, zonder zedelijke waarde, jonge meisjes, die slechts verlangen een pretleven te beginnen, edellieden zonder een cent, maar van een groote gedistingeerdheid ; hij schildert ze zonder één satierisch woordje of één uitdrukking van walging ; ’t is alles geestig en vlot en schilderachtig. Zijn tijdgenooten zien in hem Molière’s opvolger ; wij verwijten hem gebrek aan diepte en aan overtuiging.

Goede uitgaven : 1819—20 (Lequien) en 1823 (Brière).

Over hem : P. Toldo, Etudes sur le théâtre de R. in Revue d’hist. littér. de la France (1904 en 1905) ; geen samenvattend werk over hem.

< >