Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Regalia

betekenis & definitie

Regalia - rechten, die den koning, en bij het uiteenvallen van den Karolingischen Staat, ook den hertogen, graven, bisschoppen, als wereldlijke souvereinen, en andere landsheeren toekwamen. Het voornaamste regaal is het recht om te regeeren als opperwetgever en opperrechter en opperbestuurder. Alles, wat geen eigenaar had, hoorde naar Frankisch recht den koning toe en hem kwamen ook toe de groote stroomen en rivieren en heerwegen. Zoo gaf dan ook de landsheer woeste, heerlooze stukken grond ter ontginning uit en bedong voor zich een deel ervan.

In Overijsel heette dit deel, dat de bisschop als landsheer zich op die wijze verschafte voorslag. R. waren ook het recht van de munt, tol, accijnsen, jacht, visschen, strandvonderij, enz., ook het jus albinagii (droit d’aubaine), d. i. het recht op de erfenissen van vreemdelingen, geleiderecht, verkeersrecht te water en te land, zich uitend in den vorm van verlof tot aanleg van wegen en vaarten, en het heffen van tol- en veergelden. Volledigheid in de opsomming is niet mogelijk. Door, gewoonlijk voor geld afgestane, privileges aan steden en ook aan dorpen en particulieren, verloren de r. van den landsheer in omvang en beteekenis, vooral ook door de rechten, die de heeren der heerlijkheden binnen hun gebied deden gelden, hetzij omdat ze die rechten beschouwden als voortvloeiend uit de heerlijkheid, hetzij omdat ze er uitdrukkelijk mee begiftigd waren. (Zie HEERLIJKE RECHTEN). Gelijk men kan zeggen, dat elk souvereinheer, doch elk heer geen souverein is, zoo zijn ook alle r. heerlijke rechten, maar alle heerlijke rechten geen (afgeleide) r. Men heeft van de r. wel getracht een limitatieve opsomming te geven, en ze onderscheiden in hoogere en lagere (maiora en minora), doch al deze pogingen zijn als mislukt te beschouwen.

< >