Reformatie of hervorming - Het woord is ontleend aan Rom. 12: 2, vulg. reformamini, Stat.-Vert. „wordt vernieuwd” ; werd reeds in de Middeleeuwen gebruikt, maar duidt thans aan de groote beweging, die 31 Oct. 1617 werd ingezet, doordat Luther zijn 95 stellingen tegen den aflaat aan den toegang tot de slotkapel te Wittenberg aansloeg. Het was hem hierbij slechts te doen om een geleerden-dispuut: zijn stellingen waren in het Latijn opgesteld; maar door Justus Jonas in het Duitsch vertaald, waren zij binnen korten tijd door geheel Duitschland verspreid en vonden in veler hart weerklank. Ofschoon niet bedoeld als een principieele aanval op de RoomschKatholieke kerk, werden hierin toch beginselen uitgesproken, die den grondslag dier kerk aantastten. B.v.: waarachtig berouw geeft kwijtschelding van straf, ook zonder aflaatbrieven.
De ware schat der kerk is het heilig evangelie van de heerlijkheid en de genade Gods. De aflaat heeft alleen waarde als kwijtschelding van uitwendige, kerkelijke straffen. De paus heeft niet het recht vergeving der zonden te schenken, maar alleen ze te verkondigen, zooals elk priester. Vooral deze laatste stelling tastte in haar consequentie de bewering der R.-K. kerk aan, dat zij uitdeelster is der genadegoederen door middel van haar sacramenten. In den strijd, dien zijn optreden verwekte, werd Luther zich steeds meer bewust van deze consequentie, en daar hij haar gegrond zag in de H. Schrift, deinsde hij er niet voor terug haar te aanvaarden, ofschoon hij er niet alleen zijn positie, maar ook zijn leven mee waagde. Ten slotte heeft hij een aantal beginselen beleden, die de Roomsche kerk in haar hartader troffen. Kort samengevat kunnen wij ze aldus weergeven : de mensch wordt door God aangenomen (gerechtvaardigd) alleen op grond van het geloof (en niet door zijn goede werken). Geloof is een innerlijk vertrouwen op de genade van God (en niet onderwerping aan de kerkleer).
Het wordt gewekt door het Evangelie of het Woord Gods (en niet door de sacramenten der kerk), is een goddelijk wonder, gegrond in de praedestinatio (hier hebben wij de lijn van Augustinus). De wereld is een strijdplaats tusschen God en duivel. De geloovige, die zich op die strijdplaats bevindt, is door God gepraedestineerd om een kind van Hem te zijn en moet dit kindschap toonen door zich deemoedig in alles te schikken („quietistisch” gerichte zedeleer). Door deze beginselen heeft Luther opgeruimd : de beteekenis van het kerkelijk gezag (in concilies, traditie, paus), priesterbegrip en hiërarchie ; geloof aan de transsubstantiatie, in het algemeen aan de R.-K. sacramenten, aan misoffer, vagevuur en „offers” voor de dooden ; den heelen godsdienst van den tweeden rang, bestaande in heiligen-, beelden-, reliquieënvereering en bedevaarten ; de verdienstelijkheid der goede werken en daarmee samenhangende het monnikendom, de religieuze bedelarij, de dubbele zedelijkheid (voor geestelijken en leeken) ; en de allegorische schriftverklaring. Vergeleken met de andere reformeerende richtingen, die naast Luther ontstonden, is hij overigens nog vrij conservatief, waar hij b.v. toch de gemeenteleden nog eenigermate onder de geestelijken stelt, onder de geestelijkheid een zekere rangorde erkent ; aan de sacramenten van doop en avondmaal toch eenige effectieve kracht toekent ; bij het avondmaal vasthoudt aan de consubstantiatie ; de scholastieke theologie niet geheel overwint en bij den eeredienst uitgaat van den regel, dat wat door de H. Schrift niet verboden wordt, kan worden aangehouden en dus het altaar en het crucifix, orgelspel en koorgezang in de kerk behoudt. Ten opzichte van de kerkorde komt Luther tot het instituut van landskerken, waarbij de overheid het hoogste gezag in de kerk uitoefent. — Een tweeden kring van Reformatie treffen wij in Zwitserland aan, wel een bewijs, dat de Hervorming reeds lang en op verschillende plaatsen was voorbereid. De Zwitsersche Reformatie wordt voornamelijk verbonden aan de personen van Zwingli en Calvijn, waarvan de laatste verreweg den meesten invloed heeft geoefend. Zij onderscheiden zich hierin, dat Zwingli meer pantheïstische lijnen vertoont en ten opzichte van het Avondmaal meer nadruk legt op de gedachtenisviering, al is ook het gemeenschapselement met den verhoogden Heiland bij hem niet geheel afwezig.
Overigens willen beiden het koninkrijk Gods over alle levensterrein uitbreiden, aggressief optreden en daarbij ook de politiek en den krachtigen arm van den staat te baat nemen. Is bij Luther het reformatorisch beginsel meer anthropologisch (zie ANTHROPOLOGIE DOGM.), bij Calvijn is het meer theologisch, uitgaande van de volstrekte souvereiniteit van God. Deze souvereiniteit uit zich ten opzichte van den mensch in de praedestinatie, supralapsarisch opgevat, waardoor hij zich een kind van God weet en daarom geroepen om in de wereld in te werken en haar voor het koninkrijk Gods te veroveren (zeer aggressief dus, in onderscheiding van het Luthersche beginsel). In het Avondmaal ziet C. niet alleen een gedachtenisviering, doch evenmin de consubstantieele tegenwoordigheid van Christus, maar een genadegave Gods aan de geloovigen, een geestelijke gemeenschap met het hemelsch lichaam van Christus, teeken en onderpand van Gods schuldvergevende liefde. Met hetgeen Luther deed, om allerlei Roomsche „superstitiën” en Roomsche leer van goede werken en van ascese op te ruimen, is C. het van harte eens: hij kwam eerst tot bekeering, toen de Luthersche kerk met kerkorde en belijdenis reeds tot stand was gekomen, en hij heeft ook geen bezwaar gehad, de Augsburgsche Confessie te onderteekenen. Maar C. ging verder dan Luther ten opzichte van het algemeen priesterschap der geloovigen, zoodat er geen heerschende geestelijke stand in de Gereformeerde kerken kan bestaan, en geen rangorde onder de predikanten. Ook ging hij verder ten opzichte van den eeredienst, waarbij alles geweerd moest worden wat niet door de H. Schrift wordt voorgeschreven, zoodat altaar, crucifix, orgel, muziek, koorgezang uit de kerk verwijderd wordt en de dienst alleen maar mag bestaan uit prediking, gebed en gemeentezang, terwijl het kerkgebouw de grootst mogelijke soberheid moet vertoonen. De eeredienst is tot verheerlijking van God : ten gevolge van het wettisch gebruik van het Oude Testament door de puriteinen, sloot zich hier later een strenge „Sabbatsviering” bij aan, waardoor vele Gereformeerde kringen zich van de Luthersche onderscheiden.
De kerkorde moet rusten op Gods wet, eischt daarom een strenge tucht van de leden, maar ook een volkomen zelfstandige kerk, die niet door de overheid beheerscht mag worden (zooals Luther en ook Zwingli het wilden). Het gezag berust bij den verhoogden Heiland, die aanwezig is waar twee of drie in Zijnen naam vergaderd zijn. Maar blijkens de Hand. moeten „oudsten” de gemeente regeeren: het presbyteriale systeem, dat door Calvijn uitgewerkt wordt tot een presbyteriaal-synodaal systeem, met een synode als vertegenwoordigende de gezamenlijke plaatselijke kerken. De Independenten hebben dit later niet gewild. — Een derden kring van van Reformeerenden vormen de z.g.n. „spiritualisten”, die zich niet willen onderwerpen aan het gezag der H. Schrift, maar zich door den Heiligen Geest (Spiritus Sanctus) willen laten leiden. Zij staan dus vrije profetie voor, leggen sterken nadruk op de spoedige wederkomst des Heeren, Wiens komst zij willen voorbereiden door een geheel nieuwe orde van zaken, staan daardoor in den regel ook revolutionnair tegenover het staatsgezag, verwerpen den kinderdoop, willen een gemeente van heiligen.
Deze groepen, waartoe de Zwickauer Profeten, de Schwenckfeldianen, de Wederdoopers e. a. te rekenen zijn, hebben in den Hervormingstijd vele woelingen veroorzaakt (b.v. den Boerenoorlog, den strijd om het Zionsrijk te Munster), die aan de vreedzame ontwikkeling van de Hervorming veel kwaad hebben gedaan. — Het spreekt vanzelf, dat de Roomsch-Katholieke kerk alle pogingen in het werk heeft gesteld, om de kracht der Reformatie te breken. Zij staan bekend als „Contrareformatie” of „Tegenreformatie” (zie aldaar), vinden haar officieele uiting in het concilie van Trente (1545—63), haar officieuse uiting in de Jezuïeten-orde (sedert 1540). De Nieuwe Geschiedenis vertoont nog steeds voortdurenden strijd tusschen de beginselen der Reformatie en die der Roomsch-Katholieke kerk, die het Protestantisme beschouwt als een der hardnekkigste der voorgekomen ketterijen. Zie verder de artt. over LUTHER, MELANCHTHON, ZWINGLI, CALVIJN, BUCER en andere reformatoren ; over PROTESTANTISME, CALVINISME, HUGENOTEN, PRESBYTERIANEN, PURITEINEN; over AVONDMAAL, CONSUBSTANTIATIE, TRANSUBSTANTIATIE, SACRAMENTEN, PRAEDESTINATIE, BELIJDENIS, BIECHT, AUGSBURGSCHE CONFESSIE; over de verschillende landen, waarin de Reformatie doordrong, enz.