Raja - 1) (Arab.), eig. kudde, die aan de hoede van een herder is toevertrouwd, dan volgens een bekende beeldspraak, de onderdanen van een regeering, meer in het bijzonder de niet-Mohammedaansche onderdanen, voornamelijk Christenen en Joden, die volgens de bepalingen der Moh. wet onder de bescherming der Regeering staan, tegen betaling van een hoofdgeld, zonder dat zij daarom de rechten en verplichtingen van staatsburgers hebben. Zij vormen dus tot op zekere hoogte een staat in den staat en regelen zelf hun aangelegenheden, zijn vrijgesteld van krijgsdienst, maar kunnen geen wettig getuigenis afleggen tegen Mohammedanen. Hun geestelijke voorganger, Patriarch of Rabbijn, vertegenwoordigt hun belangen bij de centrale regeering, maar is dikwijls onmachtig om herstel van gedaan onrecht te verkrijgen. Dientengevolge hebben dikwijls de vertegenwoordigers der groote Mogendheden er bij de Porte op aangedrongen de positie der R. te verbeteren, waarbij echter altijd hun pogingen afstieten op de fundamenteele bepalingen der Moh. wet, totdat bij de revolutie in Turkije 1909 daarmede gebroken werd en de R. als staatsburgers met de overige Moh. werden gelijkgesteld.
2) zie STEKELROG.