Pooldriehoek, - 1) in de boldriehoeksmeting: boldriehoek waarvan de hoekpunten de polen zijn van de zijden van een gegeven driehoek. In den regel kiest van de 2 polen diegene, die aan den anderen kant van de zijde ligt, dan ’t overstaande hoekpunt van den gegeven driehoek.
2) vlakke driehoek, zoodanig t. o. van een kegelsnede gelegen, dat elk hoekpunt de pool is van de overstaande zijde. Van zulk een pooldriehoek ligt één hoekpunt binnen de kegelsnede, 2 er buiten.