Plautus - (Titus Maccius PI.), omstreeks 254— 184 v. C., uit Sarsina in Umbrië afkomstig, kwam reeds vroeg naar Rome, waar hij in dienst kwam bij een tooneelgezelschap. Nadat hij zijn spaarpenningen in den handel verloren had, kwam hij in dienst bij een bakker en vervaardigde in zijn vrijen tijd zijn eerste 3 stukken, waarmee hij zóóveel bijval oogstte, dat hij voortaan blijspeldichter bleef. Van de 130 stukken, die in de Oudheid op zijn naam stonden, heeft Varro er 21 als ontwijfelbaar echt erkend en deze zijn ons bewaard, uitgezonderd de, op enkele fragmenten na, verlorene Vidularia. Deze zijn alle fabulae palliatae, d. i. bewerkingen naar stukken van de Grieken (van pallium, het Gr. himation); zij bewegen zich in den kring van het dagelijksch leven (behalve de Amphitruo) en zijn grootendeels intriguestukken.
PI. heeft somtijds de contaminatio toegepast: zoo heeft hij de Miles Gloriosus uit 2 Grieksche stukken bewerkt zonder, zooals Terentius, daarbij de verschillende elementen tot een gaaf en zelfstandig geheel te maken. Dikwijls ontmoet men sporen van de snelheid, waarmee hij heeft gewerkt, tegenspraak en vooral grofheden. Terwijl hij uit zijn voorbeelden, zonder zich te bekommeren om zijn publiek, Grieksche toestanden overneemt, mengt hij daaronder vele Romeinsche situaties. Daartegenover staat zijn levendige dialoog, voortreffelijke karakterteekening, zijn gezonde humor en het pakkende en komische der verwikkelingen. Zijn taal is rijk aan gelukkige nieuwgevormde woorden, woordspelingen en allitteraties; daarbij heeft hij een groote verscheidenheid van Grieksche metra op gelukkige wijze toegepast. Zijn beteekenis blijkt uit het feit, dat zoovele stukken ten onrechte op zijn naam werden gebracht en nog lang na zijn dood zijn zijn werken gespeeld, waarvan vele omwerkingen het gevolg zijn geweest: de ons bewaarde tekst is waarschijnlijk de uitgave van Probus. PI. is bovendien een onschatbare bron voor onze kennis van het oudere Latijn en het oud-Rom. recht. De uitgaven, navolgingen en vertalingen zijn legio.
Wij vermelden de standaarduitgave van J. Fr. Gronovius (Leiden 1664). De ontdekking van den codex Ambrosianus heeft een nieuwen stoot aan de PI.-studiën gegeven en daaraan is de naam van Fr. Ritschl verbonden, wiens uitgave in 1848 begonnen, maar niet voltooid is: zijn beroemde Prolegomena zijn herdrukt en met aanmerkingen voorzien door Fr. Schöll in Ritschl’s Opusc. 5 (Leipzig 1879). Verder noemen wij de uitgave van W. M. Lindsay (Oxford 1903) en als proeve eener vertaling: De Tweelingbroeders (Menaechmi) door H. v. Herwerden in de Wereldbibliotheek.