Petroleum-industrie - Teneinde overgevoerd te worden in tal van nuttige industriëele producten, wordt de ruwe aardolie vervoerd naar de fabrieksinstallaties of „raffinaderijen”, gewoonlijk door de algemeen als „pipe-lines” bekend staande, soms vele honderden K.M. lange buisleidingen. In hoofdzaak wordt zij daar aan een destillatieproces onderworpen. Terwijl men vroeger daarbij zoodanig te werk ging, dat de olie in één ketel achtereenvolgens op steeds hoogere temperaturen verhit werd en de afgaande dampen in steeds verwisselde ontvangers werden gecondenseerd, is het tegenwoordig algemeen gebruikelijk de aardolie achtereenvolgens door elk lid van een serie (b.v. 18) ketels te pompen, waarvan elke volgende ketel op een hoogere, doch ongeveer constante temperatuur verhit is. Elke ketel geeft dus één zeker destillatieproduct.
Hiervan vat men de eerste soorten, overgaande tot ± 150°, te zamen onder den naam van ruwe benzine, de tweede groep, tot ± 300°, vormt de ruwe licht-petroleum of kerosine en de derde, tot ± 375°, de ruwe paraffine-olie. Deze namen hadden vroeger, toen men primair inderdaad slechts in drie fracties scheidde, meer zin dan tegenwoordig, nu men uit eiken ketel reeds direct één bepaald onderdeel van deze fracties verkrijgt. — De r u w e b e n z i n e, zoo noodig afzonderlijk nog gedestilleerd en daardoor in fracties van opeenvolgende vluchtigheid gescheiden, vormt tegenwoordig commercieel de belangrijkste groep, zóó, dat het geheele bedrijf op het verkrijgen van een maximale hoeveelheid van deze producten is gericht, terwijl men vóór 1900 met de geproduceerde benzine geen raad wist. Men onderscheidt o. a.:
1) Petroleumaether, kookpunt 45—70° C., vooral gebezigd voor het oplossen van vetten volgens de extractiemethode (zie o. a. OLIE). Zij is uitermate brandgevaarlijk! — 2) Gasoline, kookpunt 70—80° C., voor hetzelfde doel gebruikt, doch ook voor de bereiding van het z.g. aerogeen- of luchtgas. — 3) Eigenlijke benzine, kookpunt 80—120° C., nog weer in tal van graden van vluchtigheid en zuiverheid, lichte en zware motorbenzine, in enorme kwantiteiten geconsumeerd door de automobiel- en vliegtuigmotoren, waschbenzine voor de chemische wasscherijen, enz. De zwaarste soort (kpt. 100—120°) staat bekend als ligroïne (ook voor de wasscherijen). De naam naphta geraakt uit de mode en wordt vrijwel door het tegenwoordige benzine gedekt. Men bedenke evenwel, dat Russ. naphta ruwe aardolie beteekent. — 4) Een overgang tot de lichtpetroleum vormt de poetsolie (kpt. 120—150°) of white spirit, welke niet zelden als surrogaat voor terpentijn kan dienen en verder gebruikt wordt voor het schoonmaken van vette machineonderdeelen. — De ruwe lichtpetroleum is niet voldoende zuiver om hem direct in lampen te branden. Hij wordt gereinigd door wasschen met sterk zwavelzuur in z.g. agitatoren, daarna met natronloog. — Bij de oudtijds tamelijk primitieve destillatietoestellen kwam het niet zelden voor, dat in de lichtolie nog aanmerkelijke hoeveelheden zeer vluchtige benzineproducten voorkwamen. Men is overeengekomen, dit bij het gebruik zeer gevaarlijke gehalte aan t e vluchtige bestanddeelen internationaal op gelijke wijze te beoordeelen door de z.g. A b e l t e s t, een apparaat, geconstrueerd door Abel, verbeterd door Pensky, waarin een kleine hoeveelheid van de te onderzoeken olie op voldoende gelijkmatige wijze verwarmd wordt in een bakje, voorzien van een thermometer en een schuifje, dat door een uurwerk elke halve minuut geopend wordt, terwijl tegelijkertijd een klein vlammetje automatisch boven het geopende schuifje wordt gebracht. Men noteert de temperatuur, waarbij voor het eerst ontploffing van het lucht-dampmengsel in het bakje optreedt (Flash-point of vlampunt).
Deze temperatuur is lager dan het z.g. brandpunt, waaronder men de laagste ontbrandingstemperatuur van de olievloeistof zelf verstaat. In Nederland bestaat geen uniforme regeling inzake het vlampunt van petroleum, in Duitschland eischt men (weinig gestreng) 21° C., in Engeland 22,8°, in Frankrijk 35°, in Spanje en Portugal zelfs 43,3° C. Algemeen wordt 30° C. als een matige eisch beschouwd. De nieuwere continue destillatie levert scherper gefractionneerde olie, waardoor niet voldoen aan de Abel-test zeldzamer wordt. — Behalve de vluchtige bestanddeelen kunnen ook vaste zwevende bestanddeelen de kwaliteit beinvloeden. Hun aanwezigheid blijkt meestal reeds uit de kleur, reden waarom de p. veelal naar de kleur in kwaliteiten wordt onderscheiden (water-white, white en straw en tusschengraden). De ruwe paraffineolie der laatste destillatieketels is grootendeels reeds niet meer, zonder meer, over te destilleeren geweest. Men heeft hier zijn toevlucht moeten nemen tot het overstoomen, d. w. z. het destilleeren onder gelijktijdig inleiden van oververhitten stoom, welke de zware oliedampen met zich mee neemt. Zij vinden in hoofdzaak toepassing als smeerolie en wel in verschillende graden van vluchtigheid (zie bij SMEEROLIE). De ongereinigde paraffineolie, of ook alleen sommige fracties daarvan, worden meer gebezigd als gasolie voor het drijven van oliemotoren en voor het carbureeren van watergas.
Door afkoeling van de paraffineolie verkrijgt men als vaste stof, al naar de herkomst der olie, de paraffine of de vaseline, uit de Russische en Indische vooral paraffine, uit de Amerikaansche vooral vaseline. Ten slotte wordt ook de in de ketels na het afdestilleeren der lichtolie overblijvende massa als petroleumresidu in de laatste jaren meer en meer zonder verdere fractionatie toegepast als vloeibare brandstof. Zij heeft een zeer groote stookwaarde (9500—10500 K.G. cal. per K.G.) en alle voordeelen, welke aan het gebruik van vloeibare brandstof verbonden zijn. — Bij zeer vergaande destillatie blijft in de ketels tenslotte een pekachtig product over, de z.g. petr.pek, bij nog verdere verhitting de petr.cokes. De voortdurend stijgende vraag naar lichtere petroleumdestillaten, inzonderheid naar motorbenzine, heeft gemaakt, dat men er naar gestreefd heeft, de opbrengst aan deze fracties kunstmatig te verhoogen. Men is hierin geslaagd door de methode der destructieve destillatie, veelal kortweg met den Engelschen naam „cracking” aangeduid. De verschillende uitvoeringen van dit proces berusten alle op een droge destillatie der ontwikkelde dampen, hetzij dat de dampen door oververhitte buizen of ketels geleid worden, hetzij dat men de dampen laat condenseeren en in druppelvorm laat terugkopen in inmiddels hooger verhitte vloeistoffen.
In beide gevallen treden ontledingen op van de zware koolwaterstofmoleculen in lichtere k.w., somtijds onverzadigde en aromatische k.w., en waterstof.Hoe hooger de temperatuur, des te vollediger de afbraak, dus des te lichter fracties, maar ook des te meer, betrekkelijk waardelooze, gassen worden verkregen. Ook de druk is van grooten invloed op den aard der gevormde producten. Behalve wegens het verkrijgen van meer lichte destillaten is het„cracking” ook van het allergrootste belang door het feit, dat hiervoor de opbrengst aan aromatische koolwaterstoffen (benzol, toluol, enz.) stijgt, ja zelfs als afzonderlijk bedrijf loonend wordt. Voor de verkrijging van de noodige grondstoffen voor geneesmiddelen, kleurstoffen en explosiestoffen, onafhankelijk van de bron der steenkolenteer, is dit van het allergrootste belang. Van de vele processen, welke worden toegepast, noemen wij dat van Burton (Standard Oil). Er zijn evenwel tallooze andere in bedrijf, over welke in het algemeen exacte gegevens en resultaten ontbreken.