Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Permeabiliteit

betekenis & definitie

Permeabiliteit, - 1) (natuurk.), materiaalconstante, die de verhouding bepaalt van de magnetische inductie tot de magnetische kracht bij temporair gemagnetiseerde lichamen (zie MAGNETISATIE); in samenhang hiermede bepaalt de p. de magnetische lading aan de oppervlakte van een lichaam, dat zich in een magnetisch veld bevindt. De dichtheid dezer lading is n.l. evenredig met den normalen component van de magnetische inductie (normaal op het oppervlak) en met het verschil der reciproke permeabiliteit en van de beide aan elkaar grenzende lichamen. Bevindt een lichaam zich in lucht, dan zal de magnetische lading des te grooter zijn, naarmate de p. van het lichaam grooter is. In het algemeen hebben de ferromagnetische lichamen een groote p., deze zullen dus in een magnetisch veld groote magnetische ladingen verkrijgen (d. w. z. ze worden sterk magnetisch).

De p. hangt op eenvoudige wijze samen met de susceptibiliteit. Bij de ferromagnetische lichamen hangt de p. af van de magnetische kracht; naarmate deze grooter wordt, wordt de p. kleiner (de magnetisatie van het lichaam ligt dan dichter bij de verzadigingswaarde). Wordt door een electrischen stroom in een ijzeren lichaam een bepaalde magnetische kracht opgewekt, dan is de magnetische inductie des te grooter, naarmate de p. grooter is; zulks is vooral bij electromagneten van veel belang (b.v. bij den bouw van dynamomachines en elcetromotoren). Terwijl in isotrope, niet permanent gemagnetiseerde, lichamen de magnetische inductie dezelfde richting heeft als de magnetische kracht, is zulks bij lichamen met kristallijne structuur in het algemeen niet meer het geval.

2) (plantk.); de verschillende vliezen van het plantenlichaam zijn in zeer verschillende mate permeabel voor gassen en vloeistoffen. Terwijl gewone cellulosewanden vrijwel alles doorlaten, is dit geheel anders met verhoute en vooral met verkurkte wanden. Kurk laat water zoo goed als niet door. Het moeilijkst p. van de doode membranen zijn de zaadhuiden van tal van zaden, waarmee de moeilijke ontkiembaarheid kan samenhangen. Het levende protoplasma laat in het algemeen water gemakkelijk door, maar niet de daarin opgeloste stoffen.

Hugo de Vries toonde aan, dat men de methode van de plasmolyse kan gebruiken om de p. te bepalen; met behulp daarvan kon hij laten zien, dat glycerine en ureum gemakkelijk door protoplasma heen gaan. In de laatste jaren is deze methode vooral door Fitting op groote schaal gebezigd om nauwkeurig de p. te bepalen voor allerlei zouten en organische verbindingen. Volgens Lepeschkin en Tröndle schijnen uitwendige omstandigheden, zooals het licht, de p. van het protoplasma te wijzigen. Een verklaring van de eigenaardige p. van de levende stof is nog niet gegeven. Behalve door de lipoidtheorie, tracht men een verklaring te geven door aan te nemen, dat het protoplasma als ultrafilter zou werken, het doorgaan dus afhankelijk zou zijn van de grootte der deeltjes.

< >