Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Pelargonium

betekenis & definitie

Pelargonium, - plantengeslacht der Geraniaceeën, met 227 soorten, meest in Z.-Afrika. R. Knutte gaf 1912 een monographie in „das Pflanzenreich”, vol. 53. Met uitzondering van P. Endlicherianum uit de bergen van Syrië, die onder dek kan overwinteren en door haar milden bloei met rosé bloemen een fraaie rotsplant is, zijn de P. halfheesterachtige, nietwinterharde planten, waarvan de grootste 3—4 M. hoog kunnen worden. De echte soorten worden hier zelden gekweekt, doch jaarlijks worden van de hybriden honderdduizenden voor perkplanten, balkonplanten, enz. verkocht, meest onder den naam Geranium.

De P.-bloem is steeds te kennen aan de met het bloemsteeltje vergroeide spoor. Eenige soorten, o. a. P. undulatum, hebben een stengelknol, P. crithmifolium, met zeer vleezige, korte stengels, heeft bloemstelen, die tot scherpe doornen verharden. Bij P. echinatum geschiedt dit met de steunblaadjes. De P. soorten hebben zeer verschillende bladvormen: ovaal, ei- en niervormig, 3—5-lobbig, handnervig-dubbelspletig, enz. Veelal zijn de bladeren en stengels dicht behaard. Geurige bladeren en bloemen heeft o. a. P. roseum. De olie ervan heeft voor de reukwerk-industrie veel beteekenis. Bij P. zonale zijn de bladeren geteekend met een bruinen ring.

De eerste invoer geschiedde uit de Kaap in 1622. Linnaeus kende in 1753 25 soorten. De meeste soorten werden eerst na 1820 ingevoerd. De duizenden hybriden behooren in hoofdzaak tot de volgende 3 groepen: P. zonale, P. peltatum en P. grandiflorum. De groep P. zonale stamt grootendeels af van P. zonale en P. inquinans. Men noemde ze aanvankelijk P. Fothergillii, P. scarlet, enz. Hoewel reeds omstreeks 1840 enkele vormen voor bloemperkplant dienden, begint het algemeen gebruik toch eerst na 1860. Bij voorkeur plant men op perken enkelbloemige hybriden die min of meer steriel zijn.

Zij worden jaarlijks uit stek aangekweekt. Men heeft voorts dubbelbloemige, stervormige (polyanthum radiatum uit Californië, 1905), zilverbonte, goudbontbladige, enz. De groep P. peltatum, meest hybriden van P. peltatum en lateripes, doch ook van P. zonale, is gekenmerkt door de vleezige, gladde 3—5-lobbige bladeren aan lange kruipende of hangende stengels, waardoor zij fraaie hang- of klimplanten vormen. De groep P. grandiflorum werd aanvankelijk het meest gekweekt. P. Odier, P. hortulanorum, Engelsche, vijfvlekkige, zijn namen er voor uit dien tijd, 1830—1860. De planten bloeiden eenmaal ’s jaars, omstreeks Mei—Juni en eischten nog al veel zorg, zoodat zij na 1860 verdrongen werden door de P. zonale. Sedert 1900 heeft men doorbloeiende rassen verkregen, die voor bloei op balkons en in de serre meer gewaardeerd worden.

< >