Patagonië - Het Zuidelijkst deel van Z.-Amerika, ten Zuiden van de Rio Colorado. Het helt in terrassen van de hooge plateau’s der Andes Oostwaarts naar den Atlantischen Oceaan. P. is grootendeels een tafelland van ± 500 M. hoog, waarop men, over het geheele land verspreid, bazalt-lava vindt, waarschijnlijk resten van een samenhangende massa. Daarover ligt op vele plaatsen gletsjerpuin uit den ijstijd. Aan de Westzijde der Andes is groote regenval en sterke erosie van de rivieren. — Het klimaat is koel door de Zuidelijke ligging en de smalheid van het land, in vergelijking met de enorme watermassa in ’t O. en W. De gemiddelde jaartemperatuur daalt van 15° in het N. tot 6° in het Z. Daar blijft ook de zomer (Januari) gemiddeld onder 9°, terwijl het N. daarentegen vrij warme zomers heeft (± 22°).
De regenval is over het algemeen gering, jaarlijks nauwelijks 200 m.M., doordat de Andes de W.-winden tegenhouden. Alleen in het Z., waar diepe inhammen den invloed van den Grooten Oceaan verder landwaarts in doet gevoelen, valt meer regen, vooral in den herfst en winter. — Droogte en koude veroorzaken een armelijke vegetatie: steppen met doornige struiken. Eerst in het W. en Z. wordt de plantengroei weelderiger, daar komen frissche weiden en groote beukenwouden voor. Ook de dierenwereld is arm: guanako, herten, struis en verschillende knaagdieren. De oorspronkelijke bewoners zijn Indianen, die men samenvat onder den naam Tehueltsjen; de Noordelijken zijn klein, leven van veeteelt en zijn gewapend met boog en pijlen; de Zuidelijken zijn grooter, houden zich meer bezig met jacht en visscherij en bedienen zich van de bola’s als wapen.
Men hield hen lang voor reuzen; de lichaamslengte bedraagt inderdaad bij velen meer dan 180 c.M. Het totaal aantal Tehueltsjen wordt op 3000 geschat. Tot de Indianen behooren ook de Penck’s, uit de Pampa’s van het N. verdreven, en de Manzaneros aan den voet der Andes. Het waren eerst jagers, daarna ruiters, veehouders en landbouwers, die langzamerhand tot het Christendom bekeerd worden. De eerste kolonisatie van Blanken geschiedde in 1843, toen Chilenen aan Straat Magelhães Punta Arenas stichtten, breidde zich na 1880 uit door de economische ontsluiting van P. Het aantal Blanken bedraagt thans ± 120.000, meest Argentijnen en Chilenen, daarnaast Duitschers en Engelschen. Het hoofdmiddel van bestaan in P. is de veeteelt, voornamelijk de schapenteelt aan den voet der Andes en in het Z.; naar schatting zijn er ± 10 millioen schapen, 800.000 runderen, 500.000 paarden. — Er is petroleum aangeboord.