Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Palembang

betekenis & definitie

Palembang, - 1) residentie ter Oostkust van Sumatra, tusschen de Lampongsche districten Benkoelen en Djambi, in het O. bespoeld door de Soenda-zee en Straat Banka; heeft een oppervlakte van ± 84.700 K.M.2, en in 1917 ± 60.000 inw., w.o. ± 1400 Europ., ± 12.500 Vr. Oosterl.

Administratief is de res. verdeeld in vier afd.

1) Hoofdplaats P.
2) Palembangsche Benedenlanden (hoofdpi. Sěkajoe).
3) Palembangsche Bovenlanden (hoofdpl. Lahat) en 4) Ogan Oeloe en Komering (hoofdpl. Batoe Radja). Alleen het W.-lijk deel van de res. is bergachtig (gedeelte van den Barisanketen), maar grootendeels bestaat P. uit een vruchtbare vlakte, waarvan de kuststreken vaak overstroomen en moerassen vormen; tusschen het gebergte en de laagvlakte vindt men een breed heuvelland. De voornaamste rivier is de Moesi (zijrivieren: Ogan, Komering en Lěmatang); voorts zijn belangrijk de Měsoedji, de Siloempoer en de Lalang). De bevolking is van Maleischen oorsprong (waarschijnlijk van Malakka), maar bevat veel Javaansche elementen. Als bevolkingsgroepen onderscheidt men: Koměringers, in het stroomgebied der Komering; van afkomst Lampongsch; Lampongers aan de Měsoedji; Oganners aan de Ogan; Pasěmahers in de onderafd. Pasěmahlanden en andere streken; Ranauers, om het meer Ranau, afkomstig uit Bantam en de Lampongs en de Rědjangers in Moesi Oeloe en Těbing Tinggi.

Voor een meer primitieve bevolkingsgroep zie KOEBOE S, voor de bevolking der hoofdplaats zie beneden onder 2). In de kleeding maakt zich Javaansche invloed kenbaar. De huizen, die op palen staan, worden elk door slechts één gezin bewoond. Eenige huizen vormen een dorp (doesoen); aan het hoofd daarvan staat een Proatin, door de bevolking gekozen, maar aangesteld, bevestigd en ontslagen door het hoofd der afd.; eenige doesoen s vormen een marga, aan ’t hoofd waarvan een Pasirah staat, door de bevolking gekozen, maar aangesteld, bevestigd en ontslagen door den resident. De bevolking vindt haar hoofdmiddel van bestaan in den landbouw, vooral den verbouw van rijst op natte zoowel als op droge velden; verder verbouwt zij maïs, suikerriet, pinang, gambir, tabak, enz.; van beteekenis is de Inl. katoencultuur voor uitvoer; de koffiecultuur breidt zich uit. Een belangrijk middel van bestaan is voorts de inzameling van boschproducten, w.o. de djěloetoeng een voorname plaats inneemt (uitvoer in 1914 bijna 3.400.000 K.G.). De veeteelt neemt voortdurend in belangrijkheid toe; de nijverheid bepaalt zich vooral tot het vervaardigen van goud- en zilversmidswerk, wapenen, prauwen en het pottenbakken (te Kajoe Agoeng). Van het grootste economische belang voor de res. zijn de daarin aanwezige petroleumterreinen (o. a. Moeara Enim, Lěmatang, Babat I, Bandjarsari), alle geëxploiteerd door de Bataafsche Petroleummaatschappij, die de ruwe olie door middel van pijpleidingen voert naar Pěladjoe of Pladjoe bij de hoofdplaats, den hoofdzetel der maatschappij. Ook voor het ontginnen van steen- en bruinkoolterreinen zijn reeds concessies uitgegeven; de aan de exploitatiemaatschappij „Lěmatang” behoorende concessies, in de nabijheid der reeds van Gouvernementswege geëxploiteerde mijn Tandjoeng in Lěmatang-Ilir zijn in 1918 door het Gouv. overgenomen; de kolenvoorraad wordt geschat op ruim 200 millioen ton, waarvan 3/4 bruinkolen, en 1/10 glanskolen van zeer goede kwaliteit.

2) hoofdplaats der gelijkn. residentie, op de beide oevers der Moesi; bevatte uit. 1915 ruim 65.000 zielen, w.o. ongev. 800 Europ., ± 7000 Chin. en ± 2400 andere Vr. Oosterl. De stad ligt op een menigte eilandjes, heeft een lengte van 2½ uur en een breedte van ongev. 1/4 uur landwaarts in. De huizen der meeste Europ. en aanzienlijke Inl., de handelskantoren, residentiebureaux, enz. staan in de Tanah Kraton, het voornaamste deel der stad. De huizen der Inl. staan op hooge palen wegens de periodieke overstroomingen; bovendien heeft men nog talrijke huizen op vlotten (rakit, Mal.), zoowel woonhuizen als winkels, badkamers, enz. P. is de grootste stad van Sumatra en een der bloeiendste handelscentra van de Buitengewesten, met een zeer groote toekomst. De Inl. bevolking stamt af van Jav. immigranten, die zich in de 15de eeuw met de weinig talrijke Inlandsche bewoners vermengden; zij bezit over ’t algemeen veel handelsgeest.

< >