Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Palaearctische subregio

betekenis & definitie

Palaearctische subregio, - onderdeel der Holarctische regio, zie ARCTOGAEA. Omvat Europa, Azië tot den Himalaya en N.-Afrika tot de Sahara. Het is de grootste aller subregionen ; de gemiddelde jaartemperatuur is over het algemeen gematigd, maar de verschillen in temperatuur kunnen vooral in het middelste deel zeer groot zijn. Groote verschillen heerschen in den aard van het gebied; het N. deel is deels bedekt met groote wouden; in Azië bevinden zich groote vlakten ; daarenboven komen geweldige gebergten voor en eveneens groote watervlakten.

Door de cultuur vallen de natuurlijke toestanden in Europa grootendeels weg. Er bestaan vele punten van overeenkomst in de fauna met die van de Nearctische Subregio ; in beide ontbreken vogelbekdieren, buideldieren, slurfdieren en tandarme dieren. Aangezien er vroeger (Pleistoceen) een verbinding tusschen beide subregionen geweest is, komen voor een deel dezelfde vormen in beide voor, maar deze verbinding heeft gelegen ter hoogte van de Behringstraat, zoodat slechts die dieren, welke de koude verdragen konden, konden worden uitgewisseld. Gemeenschappelijk komen o. a. voor de sneeuwhaas, de hermelijn, het rendier, de veelvraat, enz. Men kan de P. S. verdeelen in 4 ondergebieden :

1) het Europeesche, grenst ten N. aan de Arctische Regio, ten O. aan de Kaspische Zee en het dal van de Irtisch en Ob; ten Z. vormen de grens de Kaukasus, de Balkan, de Alpen en de Pyreneeën. Hierin leven o. a, de mol, de desman, eekhorens, de hamster, de bever, de haas en veldmuizen; verder de bruine beer, de gems, het edelhert en de ree ; van vogels talrijke zangvogels, b.v. de nachtegaal, en in het gebergte de lammergier. Weinig talrijk zijn kruipende dieren en amphibieën.
2) Het Mediterrane, dat de landen rondom de Middellandsche Zee omvat; de Sahara scheidt haar van de Ethiopische Subregio. Oostwaarts gaat zij tot Mongolië. Hier leven de kameelen — in het wild in Turkestan —, het Przewalskische paard en de dsjiggetai; in N.-Afrika de springmuizen, de genetkatten en meer O.-waarts de jakhals ; van antilopen alleen de saiga-antiloop ; in het gebergte vele soorten van schapen en geiten.
3) Het Siberische ondergebied, arm aan dieren. In de bosschen in het N. komen talrijke pelsdieren voor, verder eekhorens; in het Baikalmeer, het Aralmeer en de Kaspische Zee leven zeehonden.
4) Het Mandsjoerijsche of Mongoolsche, dat O.-Azië omvat; in de gebergten leven apen en de kattenpootbeer; verder de tijger, die tot in Siberië doordringt en de yak, de muntjak en het muskusdier; onder de vogels treden vooral papegaaien op den voorgrond; in Japan leeft de reuzen-salamander.

< >