Ovens, - de industrieele apparaten tot het opwekken van, en het werken bij hooge temperatuur, kunnen op velerlei wijzen in groepen worden verdeeld.
A. Naar den aard der gebezigde brandstof kan men onderscheiden:
1) Ovens voor vaste brandstoffen, cokes, steenkolen, bruinkolen, turf, hout. Zij vormen voor kleine eenheden nog steeds de meest algemeene groep. Groote ovens van dit soort behooren verder speciaal thuis op het gebied der metallurgie en keramiek.
2) Die voor vloeibare brandstoffen, in de laatste jaren meer en meer in gebruik gekomen wegens eenvoudige constructie en bediening; zijn bij uitstek geschikt voor groote eenheden en hooge temperaturen. Daarnaast ook voor lange vuren als in vele ketelstookinstallaties. De vloeibare brandstoffen (teer, teerolie, petroleumdestillaten of residu, ruwe aardolie, enz.) kunnen worden verstoven met lucht of met stoom. Van oventechnisch standpunt behooren tot dezelfde groep de ovens gestookt met ingeblazen fijngepoederde vaste brandstoffen.
3) Die voor gasvormige brandstoffen, typisch voor de moderne grootindustrie (ijzer-metallurgie, keramische industrie, glas). Het gas wordt meestal geproduceerd in gasgeneratoren: watergas, generatorgas; of wel als bijproduct ontleend aan andere bedrijven: cokerij-gas, lichtgas, hoogovengas. Zeer voordeelig, indien mogelijk, is het gebruik van natuurlijk gas (aardgas). Voor zeer hooge temperaturen komt waterstof hier en daar in aanmerking. De voordeelen der ovens van deze groep zijn: hooge temperaturen, gemakkelijke regelbaarheid en productie van de vlam juist op de plaats waar ze noodig is.
Deze laatste factor is grootendeels oorzaak van de brandstofbesparing in vergelijk met vaste brandstoffen (1 : 11/2 a 1 : 2). Tusschen groep 1) en deze staan de ovens met half generatoren, waarbij een lage generator in den oven zelf is ingebouwd. De lucht, welke in een volgenerator door een buis wordt ingevoerd, treedt hier eenvoudig onder den rooster binnen. Hun werking is in alle opzichten te vergelijken met die van een vulkachel. Terwijl bij afzonderlijk-staande volgeneratoren de mogelijkheid van de gewinning van bijproducten open staat (generatorteer en ammoniakderivaton), is dit bij halfgeneratoren uitgesloten.
4) Electrische ovens.
B. Naar de wijze van verhitting der te behandelen stoffen kan men onderscheiden:
1) Vlamovens. De te verhitten voorwerpen zijn hierbij ondergebracht in een afzonderlijke ruimte, waar doorheen de vlammen strijken, hetzij van gas of vloeib. brandstof, hetzij van een vuur, dat in een vuurhaard wordt gestookt: zie fig. 1. De voorwerpen worden hier dus door de vlam geheel omspoeld. Voorbeelden hiervan zijn zeer talrijk: puddelovens, glasovens, steenovens. Zij vervallen weer in verschillende soorten, al naar den vorm en de inrichting; bij kanaalovens strijken de vlammen door een lang kanaal, en wordt het product tegen de vlamrichting in door het kanaal gevoerd; bij étage-ovens is het product op platen boven elkaar geplaatst, of wel in boven elkaar gebouwde ruimten, welke achtereenvolgens door de vlam worden doorloopen; zie bij KERAMISCHE INDUSTRIE: porseleinoven. Revolver-ovens bestaan in hoofdzaak uit een roteerenden, meestal hellenden, cylinder, waardoor de vlammen tegen de bewegingsrichting van het product in strijken. Indien hellend, hebben zij het voordeel van een automatische vulling en lediging (cement, Leblancsoda).
2) Schachtovens. Het product is hierbij met de vaste brandstof gemengd in een meestal hooge, verticale schacht aanwezig. De verhitting geschiedt hier dus niet door de vlam, doch a. h. w. in den vuurhaard zelf ; eenerzijds wordt hierdoor een zeer intensieve verwarming verkregen, anderzijds een zuinig bedrijf. Zij zijn zeer algemeen in de metallurgie (hoogovens, kilns, koepelovens) en bij het branden van kalk. (Zie fig. 2). De vulling geschiedt in den regel van boven af.
3) Moffelovens. In tegenstelling met de beide vorige soorten is het product hier geheel gescheiden van vlam en vuur, doch opgesloten in een afzonderlijke ruimte (moffel). Eventueel ontsnappende dampen of gassen kunnen hier dus op zich zelf (d. w. z. vrij van verbrandingsgassen) worden opgevangen; zie fig. 3. De verhitting is dus zuiver, doch uit den aard der zaak, door een steeds onvolkomen warmteoverdracht, eenigszins onzuinig. Is de moffel lang cylindrisch, dan spreekt men van retortenoven, is zij plat en doosvormig, dan van kamerovens. Moffelovens komen o. m. voor in de techniek der gasbereiding, bij het roosten van zinkblende in de fabrikatie van zwavelzuur, en als kleine eenheden bij de bewerking van ijzer. De normale sulfaatoven (zie NATRIUMSULFAAT) is een combinatie van een vlamoven en een moffeloven.
4) Bakkersovens van het oude type hebben weer een geheel andere wijze van verhitting. Hier wordt n.l. een vuurruimte met vaste brandstof heetgestookt door er de brandstof zelf in te brengen. Daarna wordt het vuur verwijderd en het te verhitten materiaal in dezelfde ruimte gebracht. In de techniek vindt dit type speciaal toepassing voor het verwarmen van gassen met behulp van andere heete gassen, meestal gebruikte vlamgassen: b.v. de Cowper-luchtvoorwarmer der hoogovens, de regeneratoren van gasovens (zie beneden).
C. Ten slotte onderscheidt men naar allerlei bijzondere eigenschappen o. m. kipovens, welke om een horizontale as draaibaar zijn (metaalgieterij, Bessemerconvertor, electrostaal), kroezen- of pottenovens, waarbij het materiaal in afzonderlijke open of dichte potten is ondergebracht, in tegenstelling met vijverovens (kuipovens, wannen), waarbij één groot reservoir als hoofddeel van den oven zelf voor het opnemen van het materiaal is bedoeld (staal, glas).
D. Al naar het gebruik verder gloei-, inbrand-, smelt-, werk-, warm ovens, enz. Een bijzondere plaats nemen de koelovens in (o. m. bij glas), welke in tegenstelling met alle andere soorten niet dienen om te verhitten, doch juist om verhitte voorwerpen langzaam af te koelen. Zij zijn gemeenlijk als kanaaloven ingericht, een enkele maal als afgesloten koelkisten, en behooren dan feitelijk niet meer tot de o. — Een essentieel onderdeel van eiken o. is de inrichting voor luchttoevoer. Zij wordt bewerkt door trek (door een schoorsteen of kunstmatig door een ventilator) of door het inblazen van lucht (wind, onderwind). De hoeveelheid lucht, hoe dan ook verkregen, kan zoodanig zijn, dat zij ten opzichte van de brandstof in overmaat verkeert, in welk geval de laatste volledig verbrandt, en in de vlamgassen nog zuurstof beschikbaar, blijft; men spreekt dan van een oxydeerend vuur; of wel er is te weinig lucht, in welk geval in de vlam nog brandbare resten overblijven, en men van een reduceerend vuur spreekt. In chemisch opzicht gedragen zich beide soorten vuur zeer verschillend. Voor de ovens met oxydeerende vlam zijn de roostovens der metallurgie typeerend. De overmaat zuurstof in de vlam dient hier voor het oxydeeren van minerale zwavelverbindingen (sulfiden) tot metaaloxyde en zwaveldioxyde.
In het geval van gasovens (generatorgas) en halfgeneratoren onderscheidt men primaire en secundaire lucht; de eerste treedt onder in den generator binnen en dient voor de bereiding van het gas, de tweede wordt pas in den oven bij het gas gevoerd en doet daar de vlam ontstaan. Beide soorten lucht, doch in het bijzonder de secundaire, kunnen gevoegelijk worden voorgewarmd met behulp van de gebruikte vlamgassen (zie REGENERATOR en RECUPERATOR). Daardoor wordt een hoogere temperatuur, of bij gelijkblijvende temperatuur een lager brandstofverbruik verkregen. Een bijzondere wijze van voorwarming van lucht en gas en materiaal wordt bereikt in de ringoven s, zooals die vooral in de Keramische industrie en de steenbakker ij in gebruik zijn. — Een belangrijk onderdeel van iederen oven is de aftrek, meestal een schoorsteen, waardoor niet alleen lucht wordt aangezogen, doch in den regel ook de beweegkracht der vlam en de noodige menging der vlamgassen wordt verkregen. Bij reduceerend vuur verdwijnen steeds nog brandbare gassen, meestal in den vorm van zwarte rook door den schoorsteen. Dit beteekent niet alleen een geldelijk verlies, doch ook een ernstig hygiënisch bezwaar voor de omwonende bevolking.
Bevatten de rookgassen bovendien nog andere schadelijke gassen (zwaveligzuur, zoutzuurgas e.d.), dan kan ook aan den plantengroei ernstige schade worden aangebracht, waarvoor in het buitenland de fabrikant meestal geldelijk aansprakelijk kan worden gesteld (Rauchbeschadigung). De schadelijke werking van zulke schoorsteengassen kan het best bestreden worden, door ze zooveel mogelijk te verspreiden met behulp van kooivormige opzetstukken op den schoorsteen (Wislicenus). Een enkele maal is het mogelijk het roet in roetvangers op te vangen. — Het materiaal voor den ovenbouw is vuurvaste steen, hetzij vuurvaste pijpaarde (klei, kaoline) of Dinassteen of zandsteen. Voor zeer hooge temperaturen komt in aanmerking magnesiet, kalk en in den laatsten tijd korund (alundum), carborundum, chromiet, zirkoon en bauxiet. De vuurvastheid wordt uitgedrukt met behulp van Segerkegels (S.K.).