Opifz - (Martin), bekend Duitsch dichter, geb. in 1597 in Silezië, die als student, gouverneur, professor, particulier secretaris van verschillende hoogwaardigheidsbekleeders, dichter en diplomaat korter of langer tijd in Heidelberg (1619), Leiden (1620), Holstein, Zevenbergen, Parijs (1630), in de tusschentijden altijd in Silezië, en sedert 1634 te Dantzig vertoefde, waar hij in 1639 aan de pest stierf. Zijn beteekenis wordt niet bepaald door de tamelijk geringe waarde zijner werken, maar door den invloed, dien zij op de ontwikkeling der Duitsche letterkunde hebben gehad. Reeds in 1617 spoorde O. in een Lat. geschreven opstel Aristarchus sive de contemptu linguae Teutonicae zijn landgenooten aan hun Duitsche moedertaal ook in hun dichtwerken te gebruiken, waartoe zij zich even goed leende als bijv. de Fransche en Hollandsche taal, en in zijn geschriftje Prosodia Germanica oder Buch von der deutschen Poeterei (1624) stelde hij een zeer beknopte poëtiek samen, die werkelijk haar stempel heeft gedrukt op de letterk. productie van de 17de eeuw. Zeer onzelfstandig slechts naschrijvend uit oudere en nieuwere Grieksche, Lat., Fransche en Holl. leerboeken, gaf hij in hoofdzaak raad over de techniek: vorm, rhythmus, rijm, e. d., over de dichtsoorten, over een bij den inhoud passenden stijl, enz.
Het belangrijkste gevolg van dit leerboek, dat tot aan Gottsched’s tijd in eere bleef, was de groote verbetering in de versbehandeling volgens O. eisch, dat vers- en woordaccent moesten samenvallen; andere gevolgen waren: de toenemende belangstelling der geleerden voor een letterkunde, die langzamerhand op beschaafden vorm en vrij zwaarwichtigen inhoud kon bogen en de daarmee gepaard gaande vervreemding van de breede lagen der burgerij, voor wie een poëzie, doorspekt met geleerdheid, classieke en mythol. beelden en toespelingen, ongenietbaar was. O. bracht zijn theorieën ijverig in praktijk. Zijn kleinere lyr., godsdienstige en gelegenheidsgedichten, zijn grootere beschrijvende gedichten : Trostgedicht in Widerwärtigkeiten des Kriegs (1621), Zlatna (1623), Vielguet (1629) en Vesuvius (1633), zijn Schäferei von der Nimfen Hercinie (1630) en zijn vertaalde en bewerkte drama’s en operateksten zijn alle correct geschreven, maar volkomen ondichterlijk en tamelijk arm aan gedachten en gevoelens. Toch gold O. ruim een eeuw lang voor een groot dichter.— Weinhold, M. Opitz (1862); H. Palm, Beiträge zur Geschichte der deutschen Literatur des 16. und 17. Jahrh. (1877).