Oehlenschläger (Adam Gottlob), Deensch schrijver, geb. 1779 te Kopenhagen, overl. 1850 aldaar. Hij was een tijd leerling aan den koninkl. schouwburg, maar onder invloed van de bekende gebroeders Örsted ging hij in de rechten studeeren. Uit belangstelling voor de Oud-Noorsche mythologie bestudeerde hij het IJslandsch. In Kopenhagen kwam O. sterk onder invloed van Steffens en werd hij een overtuigd aanhanger van de romantiek.
Later maakte hij reizen in Duitschland en Frankrijk, waar hij met de romantische schrijvers in aanraking kwam, en in Italië. In 1810 kreeg hij een professoraat in de aesthetica in Kopenhagen. Zijn voornaamste werken zijn: Digte (1803), waarin Skt.-Hansaftenspil, een verheerlijking van natuur en historie met een feilen aanval op de afgeloopen periode; Aladdin (1804—05), het tooneelstuk van het gelukskind, een protest van de romantiek tegen het radicalisme; Nordiske Digte (1807); Palnatoke, een tragedie (1807); Axel og Valborg (1808), een liefdesdrama, dat een verheerlijking van de vrouw geeft; Corregio, (1811), oorspronkelijk in het Duitsch geschreven; Helge (1814); de gedichten-cyclus Nordiske Guder (Noorsche Goden, 1819); Hrolf Krake, een heldendicht (1828); Orvarodds Saga (1841); Kjartan og Gudrun (1848), een tragedie met een daemonische vrouw als middelpunt; Ragnar Lodbrok (1848), een epos.