Noemfor of Noefoer, eiland bij den W.-lijken ingang der Geelvinkbaai, ook wel Mafoor of Méfor genoemd, door de bewoners Roemana geheeten. De Noemforen zijn eigenlijk afkomstig van de Schouteneil., en wonen behalve op N. ook op enkele plaatsen aan de N.-kust van den z.g. „Vogelkop”, aan het N.-lijk gedeelte van de Dorèbaai, de N.-kust van Japèn en de eilanden Ambèrpon of Roembèrpon en Roon. De gelaatstrekken zijn tamelijk regelmatig ; het neustusschenschot wordt meestal doorboord ; tatoeage komt veel voor; ook worden op maag, borst en schouder wel litteekens aangebracht door brandende zwam ; het bezit van veel dergelijke litteekens is een teeken van bereisdheid, want telkens na ’t bezoek van een vreemde kampong wordt een nieuw aangebracht. De vele veeten tusschen de stammen veroorzaken voortdurende onrust ; koppensnellen komt voor.
De meest boven het water gebouwde woningen bevatten gewoonlijk een aantal gezinnen ; de gezinskamertjes komen op een middengang uit. In de meeste kampongs vindt men de jongelingshuizen of roem-sëram, waar de huwbare jongelingen den nacht doorbrengen, zoolang ze nog niet gehuwd zijn. (Zie MANNENHUIS IN DEN O. I. ARCHIPEL). Het voornaamste voedsel is sagoe ; aan het strand komen veel kiapperboomen voor. De vrees voor booze geesten en andere booze invloeden is zeer groot ; in den godsdienst neemt de vooroudervereering een voorname plaats in ; men tracht in verbinding te komen met de geesten der afgestorvenen door middel van z.g. korwaar’s, houten voorouderbeeldjes; ook worden wel de schedels in houten onderstellen gezet: schedelkorwaar’s. De taal, het Noefoorsch of Mafoorsch genoemd, is het voorwerp eener gezette studie geweest van wijlen Prof.
Kern, welke tot het resultaat geleid heeft, dat zij zuiver Maleisch-Polynesisch is, met tamelijk goed ontwikkeld klankstelsel ; in tegenstelling met de meest meer W.lijke talen van den Archipel komt de genitiefbepaling (bij een bepaalde betrekking van bezit) vooraf; zoo is b.v. in het Mal. traan (van visch): minjak-ikan, eigenlijk vischolie, w>aarin minjak = olie, ikan = visch; in het Mafoorsch is de samenstelling: ijèn-mani, waarin ijèn = ikan, mani = minjak. Het eigenaardige feit doet zich dus voor, dat een Papoea-volk een taal spreekt, die tot de Mal.-Polynesische (Austronesische) taalgroep behoort; in het algemeen vallen de overige talen van N. Guinea daarbuiten. Litt.: von Rosenberg, Reistochten n. d. Geelvinkbaai; Dr. D. W. Horst, De roem-serams op N. Guinea ; W. L. Jens, De Papoea’s der Geelvinkbaai.