Nearctische fauna, - de fauna van de nearctische subregio, die N.-Amerika van de Z.-grens van het arctische gebied tot Mexico omvat. Het N. deel omvat uitgestrekte bosschen van naaldhout, het Z. deel groote prairiën, het W. deel boomlooze bergen. Over het algemeen is het klimaat gematigd, al kan de temperatuur in het N. zeer laag worden en is het in Californië en Florida bijna subtropisch. In de fauna bestaan groote punten van overeenkomst met die der Palaearctische subregio; vooral geldt dit voor de zoogdieren. Men kan vier gebieden onderscheiden.
Het N. wordt ingenomen door het Canadeesch gebied; hier vindt men de talrijke pelsdieren, zooals den bever, den lijnx, vossen, enz.; van vogels komen vooral prairiehoenders voor. Het O. of Alleghanygebied begint ten Z. van de groote meren en strekt zich uit over de Vereenigde Staten tot den Atlantischen Oceaan en de Golf van Mexico. Karakteristiek voor dit gebied zijn de waschbeer en een soort stekelvarken, de oerson. In het Z. deel vindt men neotropische vormen als het stinkdier of Surilho. De vogels komen ten deele met die van de Palaearctische subregio overeen, b.v. musschen en vinken; ten deele zijn het eigen vormen, welke met palaearctische verwant zijn, b.v. een giersoort, een spotvogel, de blauwe vogel, de spotlijster; inheemsch is verder de kalkoen. Neotropische vormen zijn de kolibris, van welke enkele soorten ver N.-waarts gaan. Talrijk zijn de reptielen, b.v. de alligator in de Mississippi; verder schildpadden, hagedissen en slangen b.v. de ratelslang en de Mocassinslang. Van amphibieën zijn te noemen de aalsalamander — aalvormig met zéér korte pooten — en de axolotl.
Zeer rijk is de fauna aan zoetwatervisschen en -weekdieren. De insecten komen sterk met de palaearctische overeen, maar ook vele neotropische vormen komen voor. — Het centrale gebied omvat de Rocky Mountains en de Z.O. hiervan gelegen prairiën. In de bergen komen voor het berg- of dikhoornschaap en de berggeit, een antiloop. In de vlakten leven de gaffel- of Pronghorn antiloop, verwant met de schapen en runderen, maar ook met de antilopen, den bison en den prairiehond. De wapitï, een groote hertensoort, leeft in het gebergte op grazige hoogten. Van de reptielen is te noemen de padhagedis, een hagedis met korten, dikken romp en staart en met groote gedoornde schubben. — Het W. gebied omvat de smalle strook ten W. van de gebergten van Vancouver tot Californië; het bevat grootendeels eigen vormen, b.v. den Californischen gier en eigenaardige slangen. Hier vooral, maar ook in de N.- en O.-waarts gelegen gebieden, komt voor de grijze beer. Het Zuidelijk deel van de subregio gaat over in het Sonorisch overgangsgebied, waarin zich neotropische en nearctische faunen vermengen.