Nachtvorst. - In land- en tuinbouw wordt in het voorjaar en zelfs in den zomer zeer veel schade door nachtvorsten geleden. Vooral sommige planten zijn in bepaalde groeiperioden zeer gevoelig, b.v. ooftboomen in den bloeitijd, eveneens aardbeien, rogge, enz.; verder stamboonen, aardappels, tomaten, enz., enz. Dergelijke planten zijn het meest gevoelig wanneer ze verbouwd worden op zand- en veengronden. Vooral de veengrond neemt door zijn geringe massa en klein geleidingsvermogen des daags de warmte goed op, vooral bij droge ligging, doch deze warmte blijft in de allerbovenste laag en straalt des nachts gemakkelijk uit, waarom de temperatuur op veengronden aan groote dagelijksche schommelingen onderhevig is.
Al naar den aard van het gewas worden in de praktijk verschillende middelen aangewend de schade door nachtvorsten zooveel mogelijk te voorkomen. Zoo is in boomgaarden het verwekken van rook door het branden van vochtige brandstoffen een bekend middel. Zelfs zijn daarvoor verplaatsbare rooktoestellen geconstrueerd, waarbij sterk rookvormende stoffen als pek, turfmolm met naphtaliue enz. worden gebruikt. Ook kunstmatig verhoogen van het waterdampgehalte der lucht wordt meermalen aangewend. Bij een groot vochtigheidsgehalte in de onderste luchtlagen toch wordt het nachtvorstgevaar eensdeels door dauwvorming en anderdeels door vorming van nevels beperkt. Wanneer het dauwpunt boven 0° C. ligt, is de kans op n. geringer. Om dit te bereiken worden vaten met water voor leiboomen geplaatst, soms ook wollen draden gespannen, welke dan het water uit het vat opzuigen en tot meerdere verdamping brengen. Hetzelfde resultaat verwacht men van het plaatsen van natte turven of zoden in bloeiende boomen of tusschen jonge stamboomplanten.
In de groot-cultuur wordt aangeraden den grond te rollen en in gevaarlijke tijden niet of zoo weinig mogelijk te schoffelen. Door beide maatregelen wordt de capillaire opstijging van water tot aan de oppervlakte bevorderd, resp. niet verhinderd. Ook dit water vormt damp en verhindert in meer of mindere mate de warmteuitstraling. Bij enkele cultures is het ook mogelijk met dezelfde bedoeling het terrein tijdelijk in of onder water te zetten. Het is duidelijk, dat deze middelen alleen resultaat zullen hebben in heldere, windstille nachten. Immers in zulke nachten is het gevaar voor nachtvorstenschade het grootst, wijl dan de stagneerende lucht langs den grond sterk door uitstraling kan afkoelen en niet door met den wind meegevormde warmere lucht van elders wordt vervangen. Dikwijls is dit zeer duidelijk op te merken op aardappelakkers naast roggeakkers. Ligt de aardappelakker dwars op de windrichting en dus in de beschutting van het hooge roggegewas, zoo bevriezen de aardappelplanten; ligt hij daarentegen in de windrichting, zoo wordt de afgekoelde lucht door warmere vervangen en blijven de planten onbeschadigd.
Verder is dikwijls opgemerkt, dat planten, welke groeien op sterk met kalizouten bemeste akkers, veel minder sterk en spoedig door n. worden beschadigd. Van dit feit wordt in den land- en ook in den wijnbouw meermalen partij getrokken. De gunstige voorwaarden voor een groote warmteuitstraling zijn groote droogte, zoowel in de bovenlucht als in de lucht der onderste luchtlagen. Het meest komt deze toestand voor bij tijden van droge O.-lijke winden in het voorjaar of in de perioden van snelle opklaring met N.W.-lijke winden na het voorbijtrekken van depressie’s. De lage luchttemperatuur wordt alleen in de lucht vlak bij den grond gevonden ; minimumthermometers op 20 c.M. en 2 M. boven den grond toonen bij zware nachtvorst niet zelden aan, dat op dit geringe hoogteverschil een temperatuurverschil van 10° C. moet hebben bestaan.
Bij zulk een toestand lijden alleen de laag langs den grond groeiende gewassen (aardappelen, jonge groenten) schade, doch blijven hooger staande planten (bloeiende vruchtboomen), vrij. N. komt in onze streken voor tot laat in het voorjaar, soms tot na den langsten dag. In Juli en Augustus komt n. uiterst zelden meer voor. Op hooger breedte is het nachtvorstgevaar den geheelen zomer te duchten.