Muntverzwakking, - deze kan plaats hebben door het van overheidswege in omloop brengen van munten van minder metaalwaarde dan tot dusverre, in de plaats van de bestaande munten, zonder vermindering van de nominale waarde ervan, of door het toekennen van een hoogere nominale waarde aan bestaande munten. Op deze wijze kan de staat zich met geringere opofferingen dan voorheen van aangegane verplichtingen afmaken. Muntverzwakking ten opzichte van het geld, dat tot ieder bedrag in betaling moet worden genomen, is een bedekt staatsbankroet. Gevolg is echter niet alleen een benadeeling van de schuldeischers van den staat, zooals bij een openlijk staatsbankroet, maar tegelijk een benadeeling van alle schuldeischers ten voordeele van hun schuldenaren.
Alle geldelijke verplichtingen worden willekeurig ingekort. Alle zekerheid in het economische leven vervalt daarmede. Slechts door betaling in bepaald aangeduide muntstukken te bedingen, kunnen schuldeischers de nadeelen van eventueele muntverzwakking trachten af te wenden (vergel. artt. 1793 en 1794 B. W.). — Niettegenstaande haar bezwaren heeft men in de geschiedenis toch telkens aan muntverzwakking boven een openlijk staatsbankroet de voorkeur gegeven. Alle landen hebben er zich van tijd tot tijd aan schuldig gemaakt. Al heel sterk het Romeinsche Keizerrijk, dat zelfs verzilverd kopergeld voor zilveren munten in de plaats stelde. Frankrijk is steeds berucht geweest voor zijn muntverzwakkingen. De Fr. livre en het Eng. pound sterling hebben (de naam herinnert er nog aan) denzelfden oorsprong, nl. een munt uit den tijd van Karel den Groote. Door de herhaalde, dikwijls zeer aanzienlijke muntverzwakkingen (b.v. in 1709 een verzwakking van 23 %) is de livre (franc) thans wettelijk slechts ongeveer 1/25 pound waard, niettegenstaande ook dit laatste niet zijn oorspronkelijk gewicht en gehalte heeft behouden. — Ook hier te lande kwamen telkens m.v. voor, hetzij in den vorm van vermindering van het gehalte van nieuwe munten bij de oude vergeleken, hetzij in dien van hoogere tarifeering van bestaande munten (z.g.n. opzetten van het geld) van overheidswege. — In den nieuweren tijd wordt m.v. minder toegepast, in Frankrijk voor het laatst in 1726.
Een recent voorbeeld van m.v. levert ten onzent de (tot heden echter niet toegepaste) wet van 27 Nov. 1919, Stb. 786, welke uit vrees, dat ons groote zilvergeld in verband met de gestegen waarde van het zilver, uit den omloop zou verdwijnen, het gehalte van den gulden van 0.945 op 0.720 terugbracht. Daar deze verzwakking alleen ons teekengeld aantastte, had zij een vrij onschuldig karakter. — In de plaats van verzwakking van het metalen geld treedt in den nieuweren tijd in geval van financieelen nood de matelooze uitgifte van papiergeld (men denke aan de Assignaten) of bankpapier (zooals in en na den wereldoorlog in Rusland en elders). Het resultaat is vrijwel hetzelfde als bij m.v.: daling van de waarde van het geld en daarmede inkorting van alle bestaande geldelijke verplichtingen. Zelfs zal het kwaad in zijn tegenwoordigen vorm gemakkelijk een veel grooteren omvang aannemen dan voorheen door de geleidelijkheid, waarmede de uitbreiding der circulatie kan worden toegepast en door de, eerst langzaam en geleidelijk tot uiting komende, gevolgen ervan, die voor het groote publiek niet eens als zoodanig te erkennen zijn. De ongebreidelde uitgifte van fiduciair betaalmiddel kan echter licht ook tot werkelijke m.v. leiden. Is de waarde van het geld eenmaal tot een laag peil gedaald, dan zal bij een reorganisatie van het muntwezen niet licht de oude munteenheid met haar vroegere intrinsieke waarde worden hersteld.