Montenegro - (Slavisch Zrnagora = Zwarte bergen), vroegere staat aan de Adriatische Zee, sinds 26 Nov. 1918 een onderdeel van Joegoslavië*. De oppervl. werd in 1913 door de Balkanoorlogen vergroot van 9.000 K.M2. tot 14.500 K.M2., met 500.000 inw., die voornamelijk leven van landbouw en veeteelt. Ze behooren tot den Slavischen stam en zijn meestal Griekschorthodox. Het land is zeer bergachtig; de laagste deelen liggen in het Z.W., waar M. ook de helft van het meer van Scoetari bezat en in de havens Antivari en Dulcigno uitgangen had naar de zee.
De landbouw staat er op zeer lagen trap van ontwikkeling, hoewel er kleingrondbezit heerscht; opbrengst: mais, tabak, aardappelen en boekweit, daarnaast eenige wijnbouw. Groote uitgestrektheden bosch liggen waardeloos, wegens gebrek aan wegen en transportmiddelen. In- en uitvoer hebben niet veel te beteekenen: zout, petroleum, suiker en rijst zijn naast manufacturen de voornaamste invoerartikelen; de export omvat vooral vee, zuivelproducten en honig. Er is nog slechts één spoorweg, n.1. van Antivari naar Vir aan het meer van Scoetari (smalspoor), de overige zijn betrekkelijk slechte landwegen. De hoofdstad Cettinje aan den voet van den Lovcen kan alleen over een vrij goeden weg van Cattaro (Dalmatië) uit gemakkelijk bereikt worden. — Geschiedenis. Nadat het Servisch leger vernietigd was op ’t Kossowa polje (1398) en Servië een deel van het Turksche rijk was geworden, slaagde de bevolking van ’t bergl. in de buurt van ’t meer van Scutari er in, haar onafhankelijkheid tegen de Turken te handhaven. De leider van het verzet, Stephan Crnoievic, stichtte op deze wijze den staat, die in de 16e eeuw den naam kreeg van M. Onder zijn zoon Ivan den Zwarte (1460—95) werd Cettinje de hoofdstad en werd M. ’tland, waar de Servische taal bewaard bleef. Hier werden de eerste Servische boeken gedrukt.
Toen de opvolger van Ivan in handen van de Turken was gevallen (1522), kwam ’t gezag over M. aan den bisschop (Vladika), zoodat M. nu werd een geestelijk vorstendom. Herhaalde pogingen van de Turken in de 16e, 17e en 18e eeuw om M. te veroveren, hadden geen resultaat. Zelfs slaagde de vladika van M. in 1796 er in zijn gebied uit te breiden met Bjeloplavic en Piperi. Ook een poging van de Franschen in 1808 om M. te bezetten liep op een echec uit. ’t Gevolg hiervan was, dat M. zich in verbinding stelde met de Engelschen, teneinde de Franschen te bestrijden, die de Bocca di Cattaro bezet hielden. In 1813 veroverden de Montenegrijnen de Bocca, die zij echter in ’t volgende jaar afstonden aan de Oostenrijkers. Successievelijk nam ’t vorstendom in grootte toe door ’t toetreden van districten, die zich afscheidden van ’t Turksche rijk. Zoo trad in 1831 toe de nahia Kuci en in 1839 de nahia Scoetari. Onder den vladika Peter II werd in 1831 een soort volksvertegenwoordiging ingesteld, bestaande uit een senaat van 12 leden en een Skupstina.
Den titel van vorst (knjas) nam in 1862 Danilo I aan. De onafhankelijkheid van M. werd eerst erkend op het Congres van Berlijn (1878), waarbij de nieuwe staat ook een haven kreeg aan de Adriatische zee : Antivari, onder voorwaarde hier geen oorlogsschepen te houden. De invloed van Rusland won in M. meer en meer veld. M. sloot een alliantie met de andere Balkanstaten teneinde Turkije te bestrijden (1912), de Balkan-oorlogen* waren hiervan het gevolg. In 1914 nam M. deel aan den wereldoorlog (zie WERELDOORLOG). Na de bezetting van M. door de Oostenrijkers en de bevrijding na het ineenstorten van de Oost.-Hong. Monarchie is M. een deel geworden van den JoegoSlavischen Staat (1919). — Litt.: (zie OOSTERSCHE KWESTIE); J. Vaclik, La Souveraineté de Montenegro (1868); A. Devine, Montenegro in History, Politics and War (Londen, 1918) ; W. S. Murray, The making of the Balkan States (Londen, 1912); Marion Newbiggin, Geographical Aspects of Balkan problems (Londen, 1916).