Montaigne - (Michel Eyquem, seigneur de), geb. en overl. in Périgord, op het kasteel, waarvan hij den naam draagt, ontving door toedoen van zijn vader een uiterst vrije, zachtzinnige opvoeding zonder eenigen dwang noch druk. Latijn spreken leerde hij van een Duitschen goeverneur. Zijn vrijmoedigheid, zijn beminnelijken omgang, maar ook zijn gemakzucht, de voorkeur, die hij gaf aan wereldwijsheid en menschenkennis boven schoolsche boekengeleerdheid, zijn afkeer van sleur en vooroordeelen, heeft hij waarschijnlijk ten deele aan die eerste opvoeding te danken. Reeds op 24-j. leeftijd (hij was geb. in 1533) werd hij benoemd tot raadsheer bij de „Cour des aides” te Périgueux en in 1561 bij het Parlement te Bordeaux, Daar maakte hij kennis met La Boëtie*, den bekenden schrijver van „Servitude volontaire”.
Vier jaar later huwde hij zonder eenige geestdrift met een rijke erfdochter. In 1569 gaf hij een vertaling van Raymond Sebond’s „Theologia naturalis”, nam het jaar daarop ontslag als raadsheer, begon zijn Essais te schrijven, waarvan de eerste uitgaaf in 1580 verscheen, en maakte tot herstel van zijn gezondheid een reis door Zwitserland, Duitschland en Italië. In Lucca bereikte hem de tijding, dat zijn medeburgers van Bordeaux hem gekozen hadden tot „Maire” (1581). Stipt vervulde hij vier jaar lang den plicht van zijn ambt, maar legde, door zijn afwezigheid gedurende de pest-epidemie, -weinig heldenmoed aan den dag. In 1585 keerde hij weer naar zijn kasteel en zijn geliefkoosde „librairie” (studeerkamer) terug, waar zijn teruggetrokken leven menigmaal verstoord werd door de gewelddaden van den godsdienstoorlog. Zijn gematigdheid had ten gevolge, dat èn Katholieken èn Calvinisten hem evenzeer wantrouwden. Hij stierf in 1592. De tweede uitgaaf van zijn Essais was verschenen in 1588; een derde werd na zijn dood, in 1595, bezorgd door Mlle de Gournay, zijn geestelijke pleegdochter. — M. gebruikte het woord „essais” in den zin van „pogingen” om tot de kennis van zichzelf te komen, en zijn boek is eigenlijk niets anders dan een zelfportret, waarin men zijn dagelijks waargenomen indrukken, gewaarwordingen, gevoelens en ervaringen terugvindt, een soort van „confessions”, waaraan evenwel niet als bij J. J. Rousseau het streven naar zelfverdediging ten grondslag ligt.
Een tweede verschilpunt is de vorm; terwijl Rousseau’s werk een aaneengeschakeld verhaal vormt, bestaan de Essais uit een reeks van hoofdstukken, wijsgeerige „feuilletons”, waarin de meest uit«enloopende onderwerpen, zonder onderling verband behandeld worden. De eenheid van het werk wordt alleen verkregen voor het voortdurend op den voorgrond treden van den hoofdpersoon, d. w. z. van M. zelf. — Al mogen zich de Essais niet leenen tot een systematische ontleding, de philosophische grondgedachte komt evenwel duidelijk te voorschijn. Het werk ademt een geest van gematigde, praktische levenswijsheid, die M. deels aan de telkens en telkens door hem aangehaalde Ouden, deels aan eigen nadenken en waarneming te danken heeft; en die wijsheid stelt vooral gemoedsrust, zachtheid van zeden en gematigdheid op hoogen prijs; zij bevrijdt den geest van vooroordeelen en fanatisme, door de menschelijke dingen onpartijdig en onbaatzuchtig te beschouwen. M. vertegenwoordigt door zijn vriendelijken, humanen omgang, door de nauwgezetheid, waarmee hij alles vermijdt, wat de goede orde van de samenleving, zooals die in zijn tijd bestond, zou kunnen verstoren, den „honnéts homme”, naar den geest van de 17de eeuw. Evenals Rabelais, wiens vurige overtuiging en geestdrift hij mist, heeft M. zijn ideeën over onderwijs en opvoeding uiteengezet. Hij hecht minder aan de kwantiteit dan aan de kwaliteit van de kennis en een „goed gevormd” hoofd staat bij hem hooger dan een hoofd vol kennis en geleerdheid.
Dit hangt weer samen met zijn skepsis. Hij plaatst achter alles een vraagteeken. Daar het den mensch, volgens M., ontzegd is iets met zekerheid te weten, waarom zal hij dan zijn leven doorbrengen met het zoeken van de onvindbare waarheid? Een belangrijk hoofdstuk van de Essais vormt de Apologie de R. Sebond (een ironisch bedoelde titel), waarin M. onder den schijn van de „Theologia naturalis” te verdedigen, die de eenvoudige rede voldoende acht om het bestaan van God te bewijzen, de volslagen onmacht van de menschelijke rede aantoont. Maar evenals zijn minachting voor alle sociale wetten hem niet belet, een trouw onderdaan te zijn, zoo staat zijn skepsis ook zijn Katholicisme niet in den weg. — M.’s theorieën mogen aan vele aanvallen blootgestaan hebben en nog staan, zijn schrijverstalent heeft algemeene bewondering gevonden. Geen ander bezit zooveel vindingrijkheid, en heeft zooveel poëzie weten te leggen in zijn stijl, die als ’t ware één geheel vormt met de frissche, beweeglijke, levendige, innemende persoonlijkheid van den schrijver. —Groot is de invloed van M. geweest op de 17de eeuw. Wèl is zijn subjectieve manier in tegenstelling met het objectivisme van de klassieken; maar, door zijn „ik” waar te nemen als één exemplaar van de soort, brengt hij de Fr. letterkunde in banen, die zullen leiden naar de nauwgezette en objectieve studie van de menschelijke ziel. —• Zie: A. Jeanroy, Principaux chapitres et extraits des „Essais”, (Paris, 1897).
Montalembert (Charles Réné Forbes, Graaf de -), Fransch politicus en schrijver ; 1810 te Londen geboren, gestorven 1870 te Parijs. Aan de zijde van Lammenais trad hij na de Julirevolutie in Frankrijk op als verdediger van de vrijheid der Katholieke kerk. Na 1834, als Lammenais zich van Rome afscheidt, verlaat hij hem, blijft in de Fr. Kamer met klem zijn kerk verdedigen (Loi Falloux over de vrijheid van bijzonder onderwijs, 1857). Zijn afscheiding van Napoleon en van de Katholieke meerderheid, deed hem weldra alleen staan in de politiek. — Als schrijver is hij ook zeer bekend. Des intéréts Catholiques au XIXme Siècle (1852), L' Avenir politique de V Angleterre (1856—1860), biografieën o. a. van Lacordaire (1865). Beroemd zijn ook zijn Redevoeringen (5 dln., 18922).