Mommsen - (Theodor), beroemd geschiedschrijver, was een predikantszoon uit Garding in Sleeswijk afkomstig, geboren in 1817. Te Kiel studeerde hij in de geschiedenis en rechten en na eenigen tijd van leeraarschap stelde een toelage der Deensche regeering hem in staat Italië te bereizen. Daar begon hij zijn levenstaak: de geschiedenis van Oud-Italië in den ruimsten zin na te vorschen. Vooral de inschriften trokken zijn aandacht.
Door de uitgave van eenige verzamelingen van inscripties, b.v. die uit het koninkrijk Napels (1852), toonde M. zich den aangewezen man voor een groote uitgave der Lat. inschriften. In ’t laatst van 1848 was hij hoogl. (in de rechten) te Leipzig geworden, maar werd in 1850 toen hij (die overigens tot de gematigden behoorde) protesteerde tegen den staatsgreep van v. Beust uit zijn ambt ontzet met zijn collega’s Haupt en Jahn. Te Zürich vond hij een nieuwen werkkring als hoogl. in ’t Rom. recht, gaf daar de toen bekende Lat. inscripties in Zwitserland uit (Inscriptiones confoederationis helveticae latinae, 1854) en begon met zijn Römische Geschichte. In 1854, in welk jaar hij als hoogleer. naar Breslau werd beroepen, zag het eerste deel het licht, spoedig door twee verdere gevolgd. Deze beschrijven de geschiedenis van den Romeinschen staat tot aan den val der Republiek, de dictatuur van Caesar. Overal wordt in fraaien stijl op hoofdzaken en hoofdpersonen in één geheel nadruk gelegd zonder uitweidingen over duistere zaken, als de oudste tijden. Opzien, bewondering, ook wel tegenstand veroorzaakten zijn beoordeelingen van sommige figuren. — Cicero en Pompeius b.v. komen er zeer slecht af — alsmede zijn voortdurende vergelijking met moderne toestanden. Hierbij is het werk blijven staan, want de deelen Die römischen Provinzen unter dem Kaiserreich zijn eigenlijk geen voortzetting.
Tegelijk met een professoraat in de oude geschiedenis aan de Berlijnsche Univ. en het lidmaatschap der Ak., welker secretariaat hij ook jaren lang vervulde, ontving M. in 1858 definitief het redacteurschap van het door de Berl. Ak. uit te geven Corpus inscriptionum latinarum; deel I ervan verscheen in 1861, door 14 andere gevolgd. Hierbij toonde hij een buitengewone werkkracht in de uitgave van eersterangswerken op ’t gebied der Rom. gesch. na de reeds genoemde: een Römische Chronologie bis auf Cäsar, een Römisches Staatsrecht, een Römisches Strafrecht met tal van uitgaven (b.v. van het Monumentum Ancyranum, het Decretum Diocletiani, de fragmenten der Rom. juristen vóór Justinianus, de Pandecten van dezen e. a.) en kleinere geschriften verschenen van zijn hand. Tevens had hij een belangrijk aandeel in de uitgave der Monumenta Germaniae historica, waarvoor hij van verscheidene laat-Rom. en vroeg-Middeleeuwsche schrijvers uitgaven heeft bezorgd. Na zijn dood zijn deze met zijn Reden und Aufsätze uitgegeven.
Aan ’t politieke leven bleef hij ijverig deelnemen; tusschen 1873 en ’85 is hij lid van de Pruisische Kamer en den Rijksdag geweest; als nationaal-liberaal steunde hij in de liberale aera de regeering, maar bij Bismarck’s overgang in ’78 tot protectionisme en steunen op de reactie werd hij diens tegenstander vooral op ’t gebied der arbeidersverzekering. Sedert hoorde hij tot de Duitsch-vrijzinnigen, na 1893 bij de splitsing tot de Vrijzinnige Vereeniging. Nog kort vóór zijn dood in 1903 trad hij in woord en schrift tegen de toenemende reactie op. Van zijn broeders is August M. bekend als schrijver op ’t gebied der oudheidkunde; Tycho M. evenzoo als philoloog.