Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Miscatalogus

betekenis & definitie

Miscatalogus, - de sedert het laatst der 16de eeuw ter gelegenheid van de voor- en najaarsmissen uitgegeven lijsten van verschenen en spoedig verschijnende boeken, plaatwerken en kaarten. Toen de Frankfurter mis een centrum voor den Europeeschen boekhandel begon te worden, was de Augsburgsche boekverkooper Georg Willer de eerste, die in 1564 een catalogus van de voor zijn magazijn ter misse aangekochte nieuwe boeken met opgave van den prijs het licht deed zien, aan welke titellijst een volgend jaar de namen en woonplaatsen der uitgevers werden toegevoegd. Deze uitgave, die weldra door anderen werd nagevolgd, werd tot in 1627 door zijn zoons voortgezet. Vanaf 1598 nam het Frankfurter stadsbestuur de uitgave van een officieelen m. in handen, welke in 1759 het laatst verscheen.

Tengevolge van de opkomst der Leipziger mis werd ook daar vanaf 1595 een boekenlijst uitgegeven, welke tot in 1850 bestond en waarnaast af en toe ook concurrente uitgaven verschenen. Van 1614 tot omstreeks 1619 zagen ook catalogi van Katholieke boeken te Mainz het licht. Al deze m. zijn voor geheel Europa van groote beteekenis voor de verspreiding van het boek en zoodoende weer van ongemeen belang voor de algemeene ontwikkeling geweest. De m. verloor allengs aan waarde en werd ten slotte geheel overbodig toen de verschillende nationale bibliographieën over bepaalde tijdvakken werden uitgegeven. Bovendien had het boekhandelsverkeer zich zoodanig gewijzigd, dat de Leipziger mis geen internationaal centrum meer was. De oude m., die nog altijd de voornaamste bronnen voor de kennis der letterkundige productie van vroeger eeuwen zijn (ongeveer ⅓ deel der vermelde werken is van niet-Duitschen oorsprong), werden herhaaldelijk in verzamelcatalogi over meerdere jaren herdrukt, het laatst volledig als: Codex nundinarius Germaniae literatae bisecularis. — Meszjahrbücher des Deutschen Buchhandels von 1564-1765; 1766-1846, Hrsg. von Schwetschke, Halle 1850 en ’77.

< >