Mijnreglement 1906, - reglement, vastgesteld bij K. B. van 22 Sept. 1906, Stb. 248, laatstel. gew. 26 Mrt. 1920, Stb. 156, ter voldoening aan art. 9 van de wet van 27 Apr. 1904, Stb. 73, houdende nadere bepalingen betreff. de mijnontginning, met wijziging van de Mijnwet van 21 Apr. 1810, Bull. des Lois No. 285. Bedoeld art. 9 bepaalt, dat bij alg. maatregel van bestuur voorschriften moeten worden gegeven: a. ter verzekering van de veiligheid bij de mijnontginning en in het belang van de veiligheid en de gezondheid van menschen en dieren bij het verblijf in de ondergrondsche werken van mijnen, benevens de daarbij behoorende bovengronds gelegen werken en inrichtingen, bij algemeene maatregelen van bestuur aangewezen met name betreffende: de inrichting van de ontginningswerken en van den afbouw benevens het bijhouden van plans en registers; het verkeer op de terreinen boven den grond en in de inrichtingen der bovengrondsche werken; den toegang tot de ondergrondsche werken en de inrichting van het verkeer door de schachten; het verkeer in de ondergrondsche werken; de middelen tot verwijdering van het overtollige water; de verlichting, de luchtverversching en de maatregelen te nemen tot het bevorderen van een dragelijke temperatuur en tot het verwijderen van schadelijke dampen, gassen en stof; de aanwezigheid en de inrichting van bad-, wasch- en kleedgelegenheden alsmede van privaten; het verstrekken van goed drinkbaar water; de maatregelen te nemen tot het voorkomen van brand en ontploffing en tot het voorkomen van ongevallen door werktuigen, werktuigdeelen, drijfwerken, gereedschappen of electrische geleidingen, door vallen of door vallende voorwerpen; het vervoer, den opslag en het gebruik van ontplofbare stoffen; de bij ongevallen of bij gevaar voor ongevallen te nemen maatregelen; — b. omtrent den arbeid van alle of van sommige personen in de ondergrondsche werken van mijnen, benevens in de daarbij behoorende bovengronds gelegen werken en inrichtingen bij alg. maatregelen van bestuur aangewezen, met name betreffende: den arbeid van jeugdige personen en van vrouwen; den arbeidsduur; het tijdstip van aanvang en einde van den dagelijkschen arbeid; de rusttijden; den arbeid op den wekel. rustdag en op dagen, die daarmede zijn gelijk gesteld; — c. ten behoeve van het toezicht op de naleving van de onder a. en b. genoemde voorschriften. — Krachtens de wet van 26 Maart 1920, Stb. 156, moet vóór 1 Nov. 1926 een ontwerp van wet, regelende de onder b. genoemde punten, bij de Staten-Generaal zijn ingediend.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk