Ménage (gilles) - die zich ook gaarne „Aegidius Menagius” noemde, geb. te Angers in 1613, overl. te Parijs in 1692, Fr. geleerde en dichter, begon zijn loopbaan als advokaat, maar ging weldra over tot den geestelijken stand. Hij kende veel mannen en vrouwen, die destijds een voorname rol speelden in de letterkundige wereld van Parijs, met name Chapelain, Balzac, Vaugelas, Conrart, Tallemand, Mme de Sévigné, Mme de La Fayette. In 1638 verscheen zijn bekende Requeste des Dictionnaires, waarin hij in verzet komt tegen de jonge Académie française, die aan tal van oude, algemeen gebruikelijke woorden den toegang tot het Dictionnaire ontzegd had.
Boileau hekelt zijn zelfgenoegzaamheid en aan Molière heeft hij waarschijnlijk tot model gediend, toen deze de rol van Vadius in „Les Femmes savantes” schiep. Als etymoloog was hij een baanbreker, alhoewel zijn woordafleidingen, zooals die vermeld worden in Origines de la langue française (1650), waaruit zijn Dictionnaire étymologique ontstond, voor het grootste deel de vrucht zijn van een breidellooze phantasie. Een jaar nà zijn dood gaven eenige vrienden, onder den titel Menagiana, een werkje uit, waarin men zijn gesprekken en geestige gezegden opgeteekend vindt.