Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Meloen

betekenis & definitie

Meloen - (Cucumis Melo), is een belangrijke groentenplant, die in ons land echter alleen onder glas kan worden geteeld. Daar zij veel warmte noodig heeft — nog veel meer dan de komkommer — zou zij in den open grond te laat in het jaar tot ontwikkeling komen en in koude zomers haar vruchten niet tot rijpheid kunnen brengen. In tegenstelling n.l. met augurken en komkommers, waaraan zij overigens nauw verwant is, kunnen van de meloen de vruchten slechts in rijpen toestand worden gebruikt. Deze bereiken bovendien een vrij groot gewicht, soms wel van 5 K.G., en hebben dien overeenkomstig ook een vrij langen groeitijd.

Er bestaan zeer veel uiteenloopende soorten. De meest bekende in ons land is de Westlandsche Net, die aldus genoemd wordt, omdat zij veel in het Westland geteeld wordt, en omdat de vruchten als ’t ware overtrokken zijn door netwerk van witgrijze, kurkachtige, streepvormige verhevenheden. Deze geven aan de vrucht een fraai uiterlijk, dat de handelswaarde vergroot. Echter is de smaak beneden het middelmatige. In dit opzicht wordt de W. N. sterk overtroffen door de Carbonkel, Noir des Carmes en de Suikermeloen. Laatstgenoemde onderscheidt zich o. a. door haar gladde oppervlakte, terwijl de overige geribd zijn. Zij wordt wegens haar fijnen smaak meer en meer geprefereerd. Het vruchtvleesch is echter groen, terwijl dat van de andere meestal fraai geel, oranje of zalmkleurig is.

Men zaait de m. in Februari in den warmen bak, waar de planten ook worden verspeend en verder opgekweekt. Einde Maart kunnen ze dan op de blijvende plaats worden overgebracht, n.l. in bakken met eenige bodemwarmte (b.v. paardenmest). Hier plant men onder elk raam (éénruiter) één plant, die de ruimte later geheel vult. Tijdens den bloei moet veel gelucht worden, daar anders het stuifmeel te vochtig blijft en zich niet verspreiden kan. Elke plant kan gemiddeld, al naar de grootte, 3—5 vruchten voortbrengen, bij uitzondering meer. Of deze voor het gebruik geschikt zijn, kan o. a. aan den geur worden waargenomen, daar rijpe m. een aangenamen reuk verspreiden. Verdere kenmerken zijn het loslaten van den steel en de kleurverandering (geelkleuring).

Behalve in ons land, wordt de m. ook veel geteeld in Engeland en in Frankrijk. In laatstgemeld land is het zelfs een niet onbelangrijk exportartikel. Op Guernsey telen de kweekers haar veel in kassen, overeenkomende met onze komkommerkassen. De planten worden daar langs het glas tot den nok omhoog geleid, terwijl de vruchten door afzonderlijke netjes, die aan de kasspanten worden vastgemaakt, worden ondersteund, daar zij anders door haar zwaarte met de stengels naar den grond zouden zakken of geheel losscheuren. In ons land teelt men de m. hoofdzakelijk voor binnenlandsch verbruik. Slechts in geringe hoeveelheden wordt ze uitgevoerd naar Duitschland en Engeland.

< >